11-11-2019 |
- Bij afwezigheid van enig stuk waaruit de gestelde betrokkenheid van verweerder bij het dossier van klaagster in de periode vóór augustus 2017 blijkt, ligt het op de weg van klaagster om aanknopingspunten voor die betrokkenheid aan te dragen.
- Geen strijd met eer en waardigheid van het beroep wat betreft de door klaagster aangevoerde punten: (i) het verhullen van fouten, (ii) slechte communicatie en afspraken niet nakomen en (iii) het bieden van irreële opties.
|
29-07-2019 |
- Als bestuurders van Stichting D hebben klagers een eigen belang en zijn zij gerechtigd een klacht in te dienen. De beëindiging van het NOB-lidmaatschap staat niet in de weg aan inhoudelijke behandeling van de klacht.
- Verweerder heeft naar het oordeel van de Raad van Tucht in strijd met artikel 1 RBU gehandeld, doordat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een brief van de Belastingdienst met belangrijke informatie voor zijn cliënt(en) heeft doorgestuurd. Bovendien oordeelt de Raad van Tucht dat, zo verweerder de brief al heeft verzonden, het op zijn weg had gelegen op dit punt met zijn cliënten nader te overleggen en zo nodig vervolgacties te ondernemen. Ook hiervan is niet gebleken.
- Van onzorgvuldig, althans onbehoorlijk handelen is geen sprake door te volharden in een eerder ingenomen standpunt.
|
14-07-2019 |
- Het vereiste belang in de zin van artikel 2, derde lid, aanhef en onder b, van het Reglement Tuchtzaken is gegeven als het vermeende tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten van een NOB-lid de klager raakt. Dat is hier het geval, want het gaat om beroepsactiviteiten van verweerder in relatie tot klaagsters, waarbij de vraag is of aan klaagsters gefactureerde activiteiten onder de gegeven opdracht vallen.
- Ook indien cliënten gerechtvaardigd vertrouwen zouden hebben gewekt bij hun adviseur dat zijn handelen correct was en plaatsvond binnen de door partijen afgesproken werkwijze, betekent dat nog niet dat die cliënten daarmee het recht verspelen om over dat handelen te klagen bij de Raad van Tucht.
- Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn werkzaamheden voor de voormalige bestuurder van klaagsters en de facturatie daarvan binnen de door klaagsters aan hem verstrekte opdracht vielen. Dat verweerder in deze omstandigheden werkzaamheden heeft verricht voor persoonlijke aangelegenheden van de voormalige bestuurder van klaagsters en die werkzaamheden bij A B.V. in rekening heeft gebracht, is in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur zoals opgenomen in artikel 1 van het RBU.
- Feitelijk voert verweerder op het tweede klachtonderdeel (dienstverlening in overeenstemming met eer en waardigheid beroep) geen ander verweer dan op het eerste klachtonderdeel. Ook nadat hij tijdens de zitting in de gelegenheid is gesteld, heeft verweerder op dit punt geen nader, zelfstandig verweer gevoerd. Daarmee is onontkoombaar dat het handelen ook in strijd is met artikel 7 van het RBU.
|
07-06-2019 |
- Bij verschil van mening over de opdracht en de rol van de belastingadviseur rust op het NOB-lid de bewijslast van de juistheid van zijn visie.
- Verweerder had, ter voorkoming van onduidelijkheid of onenigheid over zijn rol, met klagers moeten delen wat zij precies van hem konden verwachten en hij had zich ervan moeten vergewissen dat zij dit werkelijk begrepen.
- Zelfs als de belangen van alle erven parallel liepen, kunnen zij op enig moment, om hen moverende redenen, verschillende strategieën willen volgen. Daarom had met alle betrokkenen openlijk moeten worden besproken wat de mogelijkheden en de belemmeringen zouden zijn.
- Bij verschil van mening over de opdracht en de rol van de belastingadviseur rust op het NOB-lid de bewijslast van de juistheid van zijn visie.
- Verweerder had, ter voorkoming van onduidelijkheid of onenigheid over zijn rol, met klagers moeten delen wat zij precies van hem konden verwachten en hij had zich ervan moeten vergewissen dat zij dit werkelijk begrepen.
- Zelfs als de belangen van alle erven parallel liepen, kunnen zij op enig moment, om hen moverende redenen, verschillende strategieën willen volgen. Daarom had met alle betrokkenen openlijk moeten worden besproken wat de mogelijkheden en de belemmeringen zouden zijn.
|
08-01-2019 |
- Relatief late indiening van klacht gerechtvaardigd door terughoudendheid met verstrekking van informatie door belastingadvieskantoor.
- Het is niet aan de Raad van Tucht om invulling te geven aan het (fiscale) strafrecht. Klachten over schending van wet- en regelgeving kunnen pas worden beoordeeld als zo'n schending is komen vast te staan.
|
08-01-2019 |
- Relatief late indiening van klacht gerechtvaardigd door terughoudendheid met verstrekking van informatie door belastingadvieskantoor.
- Klantrelatie ontbreekt. Interne functionaris. Geen sprake van handelen of nalaten dat zo zeer in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur dat de beroepsgroep hierdoor in diskrediet is gebracht.
|
08-01-2019 |
- Klantrelatie ontbreekt. Bestuurder van belastingadvieskantoor. Geen sprake van handelen of nalaten dat zo zeer in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur dat de beroepsgroep hierdoor in diskrediet is gebracht.
- De manier waarop een belastingadviseur zijn positie bepaalt in een tegen hem of zijn kantoor aangespannen civielrechtelijke of strafrechtelijke procedure, wordt niet snel aangemerkt als handelen in strijd met de eer en waardigheid van het beroep.
|
20-12-2018 |
- Raad van Tucht komt aan inhoudelijke behandeling klacht toe ondanks stelling van verweerder dat klaagster afstand heeft gedaan van haar recht om een klacht bij de Raad van Tucht in te dienen, dat zij te lang heeft gewacht met het indienen van de klacht, dat ze geen eigen belang heeft bij de klacht en dat zij de klacht louter gebruikt ter voorbereiding van een civielrechtelijk geding en dat het tuchtrecht daarvoor niet bedoeld is.
- Omdat niet naar voren is gekomen dat de rol van verweerder bij de truststructuur van de ex-man van klaagster groot was en ook niet dat hij in een vroegtijdig stadium bij de truststructuur betrokken was, ziet de Raad van Tucht geen aanknopingspunten om te oordelen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klaagster. Wat verweerder verder ook had moeten doen in de richting van zijn cliënt (de ex-man van klaagster), de Raad van Tucht ziet geen feiten en omstandigheden die aanleiding hadden moeten zijn om zijn geheimhoudingsplicht in de richting van hem te schenden door klaagster (nader) te informeren.
- In zijn algemeenheid is het niet in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur om in een overeenkomst tussen een cliënt en diens wederpartij een bepaling op te nemen om te proberen de wederpartij afstand te laten doen van rechten tegen de belastingadviseur.
|
31-10-2018 |
- De onderhavige klacht is de derde klacht tegen verweerder die klaagster bij de Raad van Tucht aanhangig heeft gemaakt. Klaagster verwijt verweerder dat de uitspraak van de Raad van Tucht in de tweede klachtprocedure wordt achtergehouden voor het hof in de civielrechtelijke procedure.
- Klaagster heeft na de mondelinge behandeling voor het hof in de civiele procedure nog een stuk ingediend waarin zij melding heeft gemaakt van het feit dat zij een nieuwe klacht heeft ingediend bij de Raad van Tucht. Het had op de weg van klaagster gelegen om het hof in dat stuk te verzoeken om haar toe te staan de te verwachten uitspraak van de Raad van Tucht in een later stadium in te brengen of de zaak aan te houden hangende de tuchtprocedure. Dat heeft klaagster niet gedaan.
- Het levert in casu geen strijd met de eer en waardigheid van het beroep van de belastingadviseur op dat de advocaat van B B.V. nadien geen toestemming heeft verleend voor indiening van deze uitspraak in de civielrechtelijke procedure.
|
20-03-2018 |
- Klacht ingediend meer dan tien jaren na het jaar waarin het gewraakte handelen van verweerder heeft plaatsgevonden, blijft o.g.v. art. 11, lid 3, van het Reglement Tuchtzaken buiten behandeling (absolute niet-tijdigheid).
- In zijn algemeenheid wordt voor het indienen van een klacht een termijn van drie jaar na het gewraakte handelen of nalaten als redelijk gezien. Klacht ingediend negen respectievelijk acht jaren na het gewraakte handelen van verweerder is o.g.v. art. 21, lid 2, van het Reglement Tuchtzaken ongegrond. De Raad van Tucht is niet gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat klager pas na verloop van tijd aanleiding had te veronderstellen dat het handelen van verweerder klachtwaardig zou zijn (relatieve niet-tijdigheid).
- De Raad van Tucht is niet gebleken dat stukken over werkzaamheden die verweerder voor klager heeft verricht niet zouden zijn verstrekt. Verweerder mag, i.v.m. de geheimhoudingsplicht zoals die is neergelegd in art. 4 van het Reglement Beroepsuitoefening, geen informatie verstrekken over werkzaamheden die hij voor de broer van klager heeft verricht. Verweerder is niet gehouden informatie te verstrekken over werkzaamheden die niet door hemzelf of onder zijn verantwoordelijkheid zijn verricht.
|