Eer en waardigheid (art. 1 RBU). Het handelen van een lid van de NOB buiten de sfeer van het beroep van belastingadviseur is alleen dan in strijd met art. 1 RBU indien dit handelen zo zeer in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur dat de beroepsgroep hierdoor in diskrediet is gebracht. Een lid van de NOB kan in zijn functie van bestuurder van een advieskantoor tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld indien hij betrokken is geweest bij de afhandeling van de advisering van een klant en daarbij het belang van zijn organisatie of maatschap boven het belang van de klant heeft gesteld, zodanig dat het belang van de klant in ernstige mate wordt veronachtzaamd. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat van dergelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door Verweerder sprake is. Ook is door Klagers, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat door Verweerder onjuiste mededelingen zijn gedaan aan diverse overheidsinstanties over de rol en betrokkenheid van aan het kantoor van Verweerder verbonden adviseurs bij de oprichting, inrichting en operationele ondersteuning van de truststructuur van Klagers. Het oordeel van de Raad van Tucht blijft in stand.