U bent hier

Uitspraak Raad van Beroep 12 december 2017 (B 97) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 30 januari 2017 (T 357)

12 december 2017

Uitspraak Raad van Beroep 12 december 2017 (B 97) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 30 januari 2017 (T 357)


Voorzitter: prof. mr. M.E. van Hilten
Leden: mr. W.A. Paardekooper en mr. drs. P.C. van der Vegt
Griffier: mr. R. Marchal

Schatting van de totale kosten (art. 12 RBU). Wanneer de aard van de te verrichten werkzaamheden het onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om een inschatting te geven van de te verwachten kosten, is een NOB-lid gehouden om zijn cliënt regelmatig inzicht te geven in de reeds gemaakte kosten, temeer wanneer zijn cliënt daarom uitdrukkelijk verzoekt. Declaratie (art. 14 RBU). De Raad van Beroep stelt voorop dat een NOB-lid niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van niet aan hem ondergeschikte of onder zijn verantwoordelijkheid handelende collega’s.  Dat laat onverlet dat hij verantwoordelijkheid draagt voor de (te declareren) urenspecificaties van collega’s die in zijn dossier werkzaamheden verrichten, indien het NOB-lid in de relatie tot een cliënt als zelfstandig adviseur optreedt.

Gewezen op het beroep van X, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, voorheen werkzaam bij Y te P, thans werkzaam bij Z te Q, hierna te noemen Appellant,

tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 30 januari 2017, nr. 16/357,

op de klacht van A, woonachtig te Haarlem, hierna te noemen Klaagster.


1. Procesverloop

1.1. Klaagster heeft bij de Raad van Tucht een klacht ingediend tegen Appellant. Deze klacht is op 4 april 2016 bij de Raad van Tucht ingekomen. Appellant heeft een verweerschrift ingediend. Klaagster heeft gerepliceerd en Appellant heeft gedupliceerd. De Raad van Tucht heeft de zaak behandeld ter zitting van 13 december 2016 te Amsterdam en bij uitspraak van 30 januari 2017 de klachten gedeeltelijk gegrond verklaard en Appellant een schriftelijke berisping opgelegd. De uitspraak is op 31 januari 2017 aan partijen verzonden. De uitspraak van de Raad van Tucht geldt als hier herhaald en ingelast en is aan deze uitspraak gehecht.

1.2. Bij beroepschrift, ingekomen op 1 maart 2017, is Appellant in beroep gekomen tegen de uitspraak van de Raad van Tucht. Klaagster heeft op 30 maart 2017 een verweerschrift ingediend.

1.3. De Raad van Beroep heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2017, waar zijn verschenen Appellant alsmede Klaagster.

2. De vastgestelde feiten

2.1. Voor de vastgestelde feiten verwijst de Raad van Beroep naar de in onderdeel 2 van uitspraak van de Raad van Tucht vastgestelde feiten. Aangezien de door de Raad van Tucht vastgestelde feiten in beroep niet zijn betwist, zal de Raad van Beroep van deze feiten uitgaan. De Raad van Beroep voegt daaraan nog het volgende toe.
2.2. Tussen partijen is niet langer in geschil dat na het in onderdeel 2.4 van de uitspraak van de Raad van Tucht bedoelde introductiegesprek er een gesprek is geweest tussen Appellant, Klaagster en Klaagsters moeder, en dat Klaagster in dit gesprek nogmaals heeft verzocht om een kosteninzicht.

2.3. Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij schade heeft geleden doordat Appellant niet tijdig alle relevante dossierstukken heeft doorgestuurd aan de nieuwe adviseur van Klaagster.


3. De klacht en de beslissing van de Raad van Tucht

3.1. Klaagster meent dat Appellant heeft gehandeld of nagelaten in strijd met art. 1 (eer en waardigheid), art. 8 (deskundigheid), art. 12 (financiële consequenties) en art. 14 (declaratie) van het Reglement Beroepsuitoefening (RBU). Zij verwijt Appellant:
(1) te hebben nagelaten: (a) een duidelijke inschatting van de te verwachten kosten te maken, (b) een opdrachtbevestiging op te stellen en (c) een overzicht van de werkelijk bestede uren bij de voorschotnota’s te geven;
(2) te hoge facturering, onvoldoende dienstverlening, het niet vragen van toestemming voor overleg met anderen, te late verwijzing naar een advocaat en het niet nakomen van zijn zorgplicht; en
(3) incorrecte afhandeling van het dossier na beëindiging van de opdracht.

3.2. Appellant is van mening dat hij zijn werkzaamheden in het dossier van Klaagster op een eerlijke, zorgvuldige en behoorlijke wijze heeft verricht, zich heeft gehouden aan de wet- en regelgeving en zich heeft onthouden van al wat overigens in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur.

3.3.1. De Raad van Tucht heeft – samengevat – op de klachtonderdelen geoordeeld:
(1) Een NOB-lid moet bij het aanvaarden van een opdracht nagaan of zijn cliënt behoefte heeft aan een schatting van de totale kosten (art. 12 RBU) en moet nagaan of zijn cliënt begrijpt wat hij kan en mag verwachten van de dienstverlening en wat de kosten zullen zijn. Bij een zeer
ruime opdrachtomschrijving moet tijdig en adequaat worden achterhaald wat de verwachtingen zijn, te meer als de opdracht niet op schrift is gesteld en als er wordt gewerkt op basis van uren maal tarief. De Raad van Tucht acht aannemelijk dat Klaagster bij het verstrekken van de opdracht en nogmaals na de eerste voorschotnota heeft gevraagd om een inschatting van de kosten. Appellant heeft geen inschatting verstrekt. Appellant heeft voorts naar het oordeel van de Raad van Tucht onvoldoende gedaan om duidelijkheid te verschaffen over de te verwachten werkzaamheden en had in een eerder stadium urenspecificaties moeten verstrekken. Het handelen van Appellant is in strijd met art. 12 RBU.
(2) De Raad van Tucht toetst declaraties terughoudend. De dossierstukken geven maar beperkt inzicht in de precieze werkzaamheden. De verhouding tussen de facturen en de werkzaamheden kan de Raad van Tucht daarom niet toetsen. Ook kan niet worden geconcludeerd dat Appellant onvoldoende capaciteiten had om het dossier van Klaagster te behandelen. Er zijn geen aanknopingspunten dat Appellant onzorgvuldig heeft gehandeld door niet eerder te adviseren om over te stappen naar een fiscaal advocaat. In de regel hoeft een NOB-lid geen toestemming te vragen voor overleg met collega’s.

(3) Een NOB-lid behoort na beëindiging van een opdracht mee te werken aan een fatsoenlijke dossieroverdracht. De Raad van Tucht acht het tuchtrechtelijk laakbaar dat de gegevens in een lopend boekenonderzoek met een strafrechtelijk element erg laat aan het advocatenkantoor (de nieuwe adviseur van Klaagster) zijn verstrekt. Ook heeft Appellant te laat een urenspecificatie verstrekt. De Raad van Tucht acht het aannemelijk dat Klaagster kort na ontvangst van de eerste voorschotnota heeft gevraagd om een urenspecificatie en bij beëindiging van de opdracht heeft zij dit verzoek herhaald. Indien een cliënt vraagt om een nadere uitleg over de bestede uren en de facturen moet een NOB-lid die uitleg geven. Deze uitleg heeft Appellant, ondanks herhaaldelijke verzoeken van Klaagster, niet verstrekt. Er bestond onduidelijkheid over de te verwachten inhoud van de werkzaamheden. Dan volstaat de verstrekte urenspecificatie niet. Voor een groot aantal uren ontbreekt een omschrijving of is deze te vaag.

Het laakbare handelen is voor een deel veroorzaakt door het volgen van het beleid van Appellants voormalige kantoor, aldus de Raad van Tucht. Het volgen van het kantoorbeleid moet echter worden toegerekend aan Appellant.

3.3.2. De Raad van Tucht heeft klachtonderdeel 1 en 3 gegrond verklaard, klachtonderdeel 2 ongegrond verklaard en Appellant een schriftelijke berisping opgelegd.


4. Het geding bij de Raad van Beroep

4.1. Appellant heeft tegen de uitspraak van de Raad van Tucht beroep ingesteld.

4.2. Ten aanzien van het oordeel over klachtonderdeel 1 voert Appellant aan dat hij bij het aanvaarden van de opdracht heeft gehandeld conform art. 12 RBU. Appellant is wel nagegaan of Klaagster behoefte had aan een inschatting van de kosten. Bij het aanvaarden van de opdracht was tevoren niet in redelijkheid te schatten hoeveel uren met de opdracht gemoeid zouden zijn.
Daarom is afgesproken dat gedeclareerd zou worden door middel van voorschotnota’s. Ook later was er, omdat er een kat-en-muis spel met de belastingdienst ontstond, geen inschatting te geven van wat er nog aan werkzaamheden te verwachten viel.

4.3. Ten aanzien van klachtonderdeel 3 stelt Appellant dat hij al vier dagen vóórdat Klaagster (op 25 september 2015) verzocht om overdracht van het dossier de nodige relevante stukken heeft gemaild aan het advocatenkantoor. Het advocatenkantoor heeft pas op 13 oktober 2015 verzocht om de resterende stukken, die, als gevolg van vakantie en ziekte, op 29 oktober 2015 per post zijn verzonden. Appellant acht zijn handelen tuchtrechtelijk niet laakbaar. Het oordeel van de Raad van Tucht over de urenspecificatie acht Appellant onjuist. De niet-gespecificeerde uren hebben geen betrekking op werkzaamheden van Appellant en de te vaag omschreven uren hebben dat slechts deels. De uren zijn verantwoord door andere, niet aan Appellant ondergeschikte collega’s die ook op het dossier hebben gewerkt. Appellant had geen bevoegdheid ten aanzien van de urenverantwoording van collega’s. Appellant meent dat hij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het uitblijven van een nadere toelichting op de urenspecificatie heeft volgens Appellant te maken met ziekte en aanloop naar een langer ziekteverzuim (burn-out/overspannenheid) en een arbeidsconflict dat ertoe leidde dat er alleen nog via advocaten contact met Appellants voormalige kantoor was, zodat Appellant collega’s niet kon instrueren.

4.4. Appellant verzoekt de Raad van Beroep de uitspraak van de Raad van Tucht niet in stand te laten, alleen het eigen handelen van Appellant te toetsen aan het RBU, het handelen van niet ondergeschikte collega’s niet aan Appellant toe te rekenen, klachtonderdeel 1 ongegrond te verklaren en ten aanzien van klachtonderdeel 3 te oordelen dat Appellants handelen niet dermate onzorgvuldig is dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. De opgelegde maatregel is volgens Appellant onjuist dan wel te zwaar.

4.5. Klaagster wijst er in haar verweer op dat zij bij de aanvaarding van de opdracht alleen een kopie van haar paspoort heeft gestuurd. Er is geen formele opdrachtbevestiging geweest. Er is niet uitgelegd hoe er gedeclareerd zou worden. Er is alleen een uurtarief besproken. Appellant heeft verkeerde verwachtingen gewekt over de facturering. Ondanks verzoeken van Klaagster heeft Appellant geen tussentijdse specificaties verstrekt. Appellant heeft nagelaten om haar op een behoorlijke manier te informeren over de te verwachten kosten en werkzaamheden. De kosten zijn tussentijds drastisch te hoog geworden. Appellant had Klaagster hiervan op de hoogte moeten brengen (art. 12, lid 2, RBU). Klaagster is van mening dat de Raad van Tucht klachtonderdeel 3 op een juiste manier heeft getoetst. Appellant heeft te lang gewacht met de overdracht van het volledige dossier. De verantwoordelijkheid om Klaagster te informeren over het aantal bestede uren lag bij Appellant, ongeacht de werkwijze van Appellants voormalige kantoor. Appellant had vanaf 15 januari 2016 tot aan zijn ziekte/arbeidsconflict genoeg tijd om uitleg te geven over het urenoverzicht. Klaagster meent dat zij het slachtoffer is geworden van de vervelende toestand waarin Appellant verkeerde. Appellant had zijn werkzaamheden moeten overdragen aan een collega.

4.6. Klaagster verklaart uitdrukkelijk geen beroep in te stellen tegen de uitspraak van de Raad van Tucht.


5. Beoordeling van het beroep

Inzicht verschaffen in de (verwachte) financiële consequenties
5.1 Gelet op de vaststaande feiten en de stukken van het geding heeft de Raad van Tucht naar het oordeel van de Raad van Beroep terecht geoordeeld dat Appellant heeft gehandeld in strijd met art. 12 RBU. Op grond van deze bepaling is een NOB-lid gehouden zijn cliënt een inschatting van de te verwachten kosten te geven. Wanneer de aard van de te verrichten werkzaamheden het onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om een inschatting te geven van de te verwachten kosten, is een NOB-lid gehouden om zijn cliënt regelmatig inzicht te geven in de reeds gemaakte kosten, temeer wanneer zijn cliënt daarom uitdrukkelijk verzoekt. Appellant heeft dit nagelaten, ondanks verzoeken van Klaagster om haar inzicht te geven in de financiële consequenties van de dienstverlening van Appellant. De Raad van Tucht heeft Appellant daarom terecht een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt. De grieven ten aanzien van het oordeel over klachtonderdeel 1 falen.

Afhandeling van het dossier na beëindiging van de opdracht (verzending stukken aan nieuwe adviseur)
5.2  De Raad van Beroep is van oordeel dat Appellant zodanig laat alle relevante dossierstukken aan de nieuwe adviseur van Klaagster ter beschikking heeft gesteld dat Appellant – mede gelet op de belangen die met tijdige doorsturing van de stukken gemoeid waren en de schade die Klaagster, naar zij onweersproken heeft gesteld, door de late verzending van de stukken aan haar nieuwe adviseur heeft geleden– op dit punt tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. De Raad van Beroep onderschrijft overweging 5.3.1. van de uitspraak van de Raad van Tucht. Dat Appellant, zoals hij in beroep heeft gesteld, op 21 september 2015 reeds per mail stukken aan de nieuwe adviseur heeft verstrekt, laat onverlet dat er op 25 september 2015 een verzoek om dossieroverdracht is gedaan, aan welk verzoek eerst eind oktober 2015 gevolg is gegeven. Dat er vertraging is opgetreden ten gevolge van ziekte en vakantie dient voor rekening van Appellant te blijven. Mede gezien de aard van de problematiek (een onderzoek naar Klaagster met een strafrechtelijk element) en de vorenbedoelde schade, heeft de Raad van Tucht Appellant terecht een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt.

Afhandeling van het dossier na beëindiging van de opdracht (urenspecificatie)
5.3 De Raad van Beroep stelt voorop dat een NOB-lid niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van niet aan hem ondergeschikte of onder zijn verantwoordelijkheid handelende collega’s (vgl. de uitspraak van de Raad van Beroep van 1 juni 2002).  Dat laat onverlet dat hij verantwoordelijkheid draagt voor de (te declareren) urenspecificaties van collega’s die in zijn dossier werkzaamheden verrichten, indien het NOB-lid in de relatie tot een cliënt als zelfstandig adviseur optreedt.

5.4 Uit het voorgaande volgt dat de omstandigheid dat Appellant inhoudelijk niet verantwoordelijk is voor de  werkzaamheden van zijn niet-ondergeschikte collega’s in het dossier van Klaagster niet wegneemt dat hij wel verantwoordelijk is voor het verstrekken van een urenspecificatie, ook voor zover het uren betreft die door zijn collega’s zijn besteed aan het onderhavige dossier. Appellant opereerde immers in de relatie tot Klaagster als zelfstandig adviseur; hij vormde ook haar (primaire) aanspreekpunt voor (onder andere) declaratiekwesties. Aan Appellant moet worden toegegeven dat hij niet als vennoot van zijn voormalige kantoor eindverantwoordelijkheid droeg voor de dienstverlening aan Klaagster. Dat laat echter onverlet dat van een NOB-lid dat in de relatie tot een cliënt zelfstandig optreedt, ten minste mag worden verwacht dat hij signaleert dat een (adequate) verantwoording van door collega’s gedeclareerde uren ontbreekt en dat hiervan melding wordt gemaakt bij de (eind)verantwoordelijke vennoot voordat de uren aan zijn cliënt worden gedeclareerd. Niet gebleken is dat Appellant aan deze verplichting heeft voldaan.

5.5 Ook als het uitblijven van een nadere toelichting op de urenspecificatie door ziekte en aanloop naar een langer ziekteverzuim is veroorzaakt, moet Appellant daarvoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. Klaagster heeft reeds op 4 januari 2016 verzocht om die nadere toelichting. Appellant heeft op 12 februari 2016 nog per e-mail contact gehad met Klaagster, en gemeld dat hij een flinke griep had. Gezien het gegeven dat Appellant nog in staat was per e-mail te corresponderen, acht de Raad van Beroep aannemelijk dat hij zijn verantwoordelijkheden toen ook had kunnen overdragen aan een collega. Van overmacht is derhalve geen sprake.

5.6 Uit het vorenoverwogene volgt dat de grief ten aanzien van het oordeel van de Raad van Tucht over klachtonderdeel 3 tevergeefs is aangevoerd.

Slotsom
5.7 De Raad van Beroep is van oordeel dat de Raad van Tucht, gelet op de verwijten die Appellant tuchtrechtelijk te maken zijn, terecht Appellant een schriftelijke berisping heeft opgelegd.

5.8 Hetgeen belanghebbende overigens of anderszins heeft aangevoerd kan niet tot een andersluidend oordeel leiden.

Slotsom
5.9 Het beroep is ongegrond.


6. Proceskosten

De Raad van Beroep acht geen termen aanwezig om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten van de wederpartij.


7. Beslissing

De Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door prof. mr. M.E. van Hilten, voorzitter, mr. W.A. Paardekooper en mr. drs. P.C. van der Vegt, leden van de Raad van Beroep, in tegenwoordigheid van mr. R. Marchal als griffier, en door de voorzitter en de griffier ondertekend op 12 december 2017.