U bent hier

Uitspraak Raad van Beroep 5 augustus 2011 (11/80)

05 augustus 2011

Beschikking Voorzitter van de Raad van Beroep 5 augustus 2011 (11/80) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 16 mei 2011 (10/285)

Voorzitter: Zwemmer
Griffier: Pauwels

Veroordeling door Raad van Tucht van Klager in de proceskosten van Verweerder houdt in beroep stand.

De Voorzitter van de Raad van Beroep heeft (kort samengevat) geoordeeld:

2. Beoordeling van het beroep

2.1. In beroep kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1. De zitting van de Raad van Tucht was aanvankelijk vastgesteld op 13 december 2010.
2.1.2. Op verzoek van Klager en in overleg met hem en Verweerder is een nieuwe datum bepaald voor de zitting, namelijk 7 maart 2011.
2.1.3. Op de zitting van 7 maart 2011 is Klager niet verschenen. Klager heeft evenmin de klacht doen toelichten ter zitting.
2.1.4. Bij het beroepschrift is gevoegd een uitdraai van een e-mail met de datum 4 maart 2011 van de secretaresse van Klager aan een medewerker van de NOB. Deze e-mail heeft als onderwerp ‘mondelinge behandeling klacht [Klager/Verweerder]’ en vermeldt het volgende:
“Inzake bovengenoemde zaak, deel ik u bij deze mede dat [Klager] in verband met ziekte a.s. maandag niet aanwezig kan zijn bij de mondelinge behandeling.
Het ziet er naar uit dat zijn ziekte geruim[e] tijd kan duren en derhalve dat wij u willen verzoeken om de hoorzitting a.s. maandag gewoon te laten doorgaan, zonder de aanwezigheid van [Klager].”
2.2. Klager bestrijdt in zijn beroepschrift niet de ongegrondverklaring door de Raad van Tucht van zijn klacht, doch alleen de veroordeling van hem door de Raad van Tucht in de proceskosten van Verweerder ten bedrage van € 2500 (hierna: de proceskostenveroordeling).
2.3. De Raad van Tucht heeft geoordeeld dat hij – naar aanleiding van een verzoek van Verweerder daartoe – gezien de omstandigheden van het geval aanleiding ziet tot de proceskostenveroordeling. De Raad van Tucht heeft in dat verband ten eerste gewezen op de – in beroep niet bestreden – omstandigheid dat Klager een ervaren belastingadviseur en tevens lid van de NOB is. De Raad van Tucht heeft vervolgens overwogen dat – in beroep niet bestreden – van Klager verwacht had mogen worden dat hij zijn klacht ter zitting zou (doen) toelichten. Daarbij heeft de Raad van Tucht in aanmerking genomen dat – in beroep niet bestreden – de schriftelijke klacht onvoldoende gespecificeerd was. Tot slot heeft de Raad van Tucht overwogen dat Klager als belastingadviseur weet dat de wederpartij door het indienen van een klacht als de onderhavige op kosten wordt gejaagd. Ook dit laatste wordt in beroep niet bestreden.
2.4. In beroep klaagt belanghebbende erover dat in de uitspraak van de Raad van Tucht geen melding wordt gemaakt van de onder 2.1.4 vermelde e-mail en neemt Klager het standpunt in dat gelet daarop “de Raad van Tucht niet voldoende rekenschap heeft gehouden met het feit, dan wel dat de NOB niet de informatie aan de Raad heeft verstrekt voor de zitting, welke dienaangaande van belang zou zijn.”
2.5. De voorzitter van de Raad van Beroep is van oordeel dat het beroep niet tot vernietiging van het oordeel van de Raad van Tucht omtrent de proceskostenveroordeling kan leiden. Immers, de in 2.4 weergegeven klacht in beroep bestrijdt niet de onder 2.3 weergegeven overwegingen en feitelijke grondslag waarop de proceskostenveroordeling door de Raad van Tucht steunt. Dat de genoemde e-mail niet in de uitspraak van de Raad van Tucht is vermeld, kan niet tot een andere conclusie leiden omdat (de inhoud van) de e-mail aan die overwegingen en feitelijke grondslag – in het bijzonder dat van Klager verwacht had mogen worden dat hij zijn klacht ter zitting zou (doen) toelichten, hetgeen niet is gebeurd – niet afdoet.

(Volgt verwerping van het beroep als kennelijk ongegrond)