U bent hier
Uitspraak Raad van Tucht van 24 maart 1999 (T 135)
Voorzitter : Boot
Leden : Henstra en Strooy
Griffier : Den Ouden
* gebruikmaking van kantoornaam Verweerder door niet-NOB-lid
* tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid Verweerder voor - gesteld - wangedrag van die persoon?
* beëindiging lidmaatschap
De feiten
Ultimo 1996 heeft Klager zich gewend tot X met het verzoek of deze hem (fiscaaljuridisch) wilde begeleiden bij het opstarten van een eigen onderneming. X, die hierop is ingegaan, oefent zijn adviespraktijk uit in Z onder de naam AB Belastingadviseurs. Klager is niet tevreden over de wijze waarop X hem heeft geadviseerd. Voorts heeft Klager klachten over de door X toegepaste declaratie-methodiek, over de toonzetting in diens correspondentie alsmede over diens betrouwbaarheid. In verband hiermee heeft Klager zich tot Verweerder gewend. Verweerder, die op dat moment was verbonden aan het kantoor AB Belastingadviseurs te Y, heeft zich verdiept in de kwestie tussen Klager en X, doch niet ingegrepen. Klager heeft zich vervolgens gewend tot de NOB.
De klacht
Klager betoogt dat, nu X werkzaam is voor AB Belastingadviseurs en aldus zijn werkzaamheden verricht onder toezicht van Verweerder, Verweerder tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het wangedrag van X.
Het verweer
Verweerder bestrijdt dit betoog.
Beoordeling van de klacht
1. Klager heeft zich ultimo 1996 gewend tot X met het verzoek of deze hem (fiscaaljuridisch) wilde begeleiden bij het opstarten van een eigen bedrijf. X, die aan dit verzoek gehoor heeft gegeven, oefent zijn adviespraktijk uit in Z onder de naam AB Belastingadviseurs.
2. Klager is ontevreden over de wijze van optreden - de advisering, de declaratie-methodiek, de toonzetting van de correspondentie en de eerlijkheid - van X.
3. Klager heeft de NOB benaderd omtrent zijn ongenoegen over X. Deze is evenwel geen lid van de NOB, zodat de Raad van Tucht te zijnen aanzien geen enkele bevoegdheid heeft.
4. Klager heeft vervolgens de klacht ingediend tegen Verweerder, daartoe aanvoerend dat X werkzaam is voor AB Belastingadviseurs en aldus zijn werkzaamheden verricht onder toezicht van Verweerder.
5. Ten aanzien van deze klacht is de Raad van Tucht wel bevoegd. De omstandigheid dat Verweerder met ingang van 16 juni 1998 zijn lidmaatschap van de NOB heeft beëindigd, doet hieraan niet af. Immers, ingevolge artikel 15, derde lid, van de Statuten van de NOB blijven leden van de NOB ook na het einde van hun lidmaatschap ten aanzien van handelingen en gebeurtenissen die tijdens dat lidmaatschap hebben plaatsgevonden gebonden aan het Reglement Tuchtzaken. Nu de onderhavige klacht ziet op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden tijdens het lidmaatschap van Verweerder, is derhalve het tuchtrecht van de NOB daarop van toepassing.
6. Verweerder heeft aangevoerd dat tussen hem en X geen andere relatie bestaat dan dat X gerechtigd is gebruik te maken van de kantoornaam AB Belastingadviseurs, en dat X daartoe ook nog gerechtigd zal zijn nadat Verweerder, eind 1998, zelf zijn praktijk (te Y) als belastingadviseur zal hebben beëindigd.
7. Verweerder heeft hieraan nog toegevoegd dat hij zich, desverzocht, met de kwestie tussen Klager en X heeft ingelaten, maar dat hem niet is gebleken dat de oorzaak van de tussen Klager en X ontstane geschillen aan de zijde van X ligt.
8. Klager heeft bij conclusie van repliek aangevoerd dat X optrad namens Verweerder, zodat Verweerder kan worden aangesproken op het door Klager gestelde wangedrag van X.
9. Verweerder heeft vervolgens herhaald dat X wel onder de naam AB Belastingadviseurs, maar niet namens Verweerder is opgetreden, zodat hem - wat er zij van het optreden van X - terzake daarvan in elk geval geen (tuchtrechtelijk) verwijt kan treffen.
10. Deze laatste conclusie van Verweerder wordt door de Raad van Tucht gedeeld. Van enige gezagsverhouding tussen Verweerder en X is immers niets concreet gesteld noch is daarvan gebleken. De betrokkenheid van Verweerder met de problemen tussen Klager en X ontstond eerst lang nadat die problemen waren ontstaan. Voorts ging die betrokkenheid niet verder dan dat Verweerder zich in de kwestie zou verdiepen en zou pogen bij te sturen.
11. Uit de overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat Verweerder zich daadwerkelijk in de kwestie heeft verdiept en dat hij kennelijk tot de conclusie is gekomen dat er voor hem onvoldoende aanleiding bestond op enigerlei wijze concreet in te grijpen. Ofschoon over de juistheid van deze conclusie mogelijk anders kan worden gedacht, zij is in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk. Uit de door Klager overgelegde correspondentie blijkt immers niet met stelligheid aan wie van de betrokkenen is te wijten dat er tussen hen aanzienlijke spanningen zijn ontstaan.
12. Voor tuchtrechtelijk ingrijpen jegens Verweerder ziet de Raad van Tucht dan ook geen aanleiding. Zijn betrokkenheid, die pas aanving nadat de problemen tussen Klager en X in volle omvang waren ontstaan, was marginaal. Hij was bereid de kwestie nader te onderzoeken en bij dat nader onderzoek kwam hij kennelijk tot de bevinding - waartoe hij naar het oordeel van de Raad in redelijkheid kon komen - dat van kwalijk gedrag aan de zijde van X onvoldoende was gebleken.
(volgt ongegrondverklaring van de klacht).