U bent hier
Uitspraak Raad van Tucht (T248)
Voorzitter: mr. F. van der Wind
Leden: mr. W.T.I.M. Nota en mr. W.H.A. Kannekens
Griffier: mevrouw mr. T.N. van Rijn
* Geringe onjuistheid is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Onduidelijke klacht.
De feiten
A is directeur van Klaagster en houder van alle aandelen in Klaagster. Klaagster houdt 50% van de aandelen in Y B.V. (hierna: de vennootschap). De andere 50% van de aandelen worden gehouden door Z B.V., waarvan B, de broer van A, de aandelen houdt. A en B zijn gezamenlijk bevoegd directeur van de vennootschap.
Verweerder is adviseur geweest van B en is, al dan niet via een andere vennootschap, directeur van Z B.V. (geweest). Verweerder heeft geadviseerd inzake de splitsing van de vennootschap. Verweerder heeft aan de vennootschap declaraties toegezonden, die door de vennootschap zijn voldaan.
De zoon van A is beheerder van de vennootschap. Verweerder heeft aan hem een e-mail toegezonden, waarin hij onder meer schrijft dat op verzoek van B aan de vennootschap is gedeclareerd en B akkoord is met en bevoegd is tot betaling over te gaan.
De klacht
Klaagster stelt dat Verweerder in de e-mail zich op onjuiste en onprofessionele wijze heeft uitgelaten, dat hij daarin een onjuiste weergave van de feiten geeft en dat hij daarmee de zoon een verkeerd beeld van de werkelijkheid heeft gegeven en daarmee heeft aangezet tot een onjuiste handelswijze. Voorts stelt hij - in een brief van 8 mei 2007 - dat in ieder geval een deel van de facturen betrekking had op de splitsing van de vennootschap, doch dat "deze werkzaamheden dan wel betrekking [moeten] hebben op adviezen gedaan aan [de vennootschap] en concrete adviezen hebben opgeleverd", alsmede dat nimmer een advies van Verweerder aan beide directeuren is ontvangen.
Beoordeling van de klacht
Verweerder heeft ten onrechte in zijn e-mail geschreven dat B zelfstandig bevoegd is ten aanzien van de vennootschap. Het schrijven van een dergelijke geringe onjuistheid aan betrokkenen is echter op zich niet tuchtrechtelijk laakbaar. Er kan sprake zijn van tuchtrechtelijk laakbaar handelen indien Verweerder daardoor is geschaad. Volgens Klaagster heeft Verweerder door de verstrekking van de voornoemde onjuiste informatie aangezet tot onjuist handelen. Klaagster heeft echter niet duidelijk aangegeven wie op welke wijze onjuist heeft gehandeld en hoe zij daardoor zou zijn geschaad. In dat verband is van belang dat zij niet heeft bestreden dat Verweerder heeft geadviseerd over de fiscale gevolgen van de splitsing, terwijl blijkens de omschrijvingen van de werkzaamheden op de facturen de facturen zeer wel betrekking kunnen hebben op die werkzaamheden en voorts de hoogte van de facturen de Raad op zich niet onredelijk voorkomt. Voor het overige zou de Raad slechts door gissen invulling aan de klacht kunnen geven. Dit is uiteraard niet de bedoeling. De klacht is daarom gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.