U bent hier
Uitspraak Raad van Tucht 9 september 2003 (T 189)
Voorzitter: Poelmann
Leden: Behrens en Brood
Griffier: Lokerse
* Getuige hoeft niet voor zitting aan te geven of beroep wordt gedaan op verschoningsrecht
De feiten
Klager was in 2000/2001 verwikkeld in een arbeidsrechtelijk dispuut. In het kader van de bewijsopdracht die Klager bij tussenvonnis van de rechtbank te Maastricht heeft gekregen heeft Klager Verweerders opgeroepen als getuigen. Tijdens de zitting voor deze rechtbank hebben beide Verweerders zich op hun verschoningsrecht beroepen. Dit beroep is door de rechter gehonoreerd. Verweerders hebben na de zitting de aan het getuigenverhoor besteedde tijd aan Klager in rekening gebracht. De declaraties betroffen bedragen van respectievelijk € 630 en € 600.
De klacht
Klager stelt:
a. dat Verweerders vóór de zitting hadden moeten aangeven dat ze voornemens waren zich op hun verschoningsrecht te beroepen, en
b. dat de door Verweerders in rekening gebrachte bedragen buitensporig hoog zijn.
Beoordeling van de klacht
Getuigen die opgeroepen worden zijn verplicht te verschijnen, ongeacht de vraag of ze zich op hun verschoningsrecht willen beroepen of niet. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beslissen of het beroep daarop wordt gehonoreerd. Indien een partij in een procedure een getuige oproept, waarbij het risico bestaat dat deze zich op een verschoningsrecht zal beroepen en die partij dat risico niet wil lopen, kan die partij voor de datum van het verhoor hierover contact opnemen met de getuige. Indien die partij dat niet doet, mag de getuige ervan uit gaan dat die partij het risico van het beroep op het verschoningsrecht neemt. Dit geldt zeker indien een partij de belastingadviseur van de wederpartij oproept. Verweerders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet vooraf aan de advocaat van Klager te berichten dat zij zich op hun verschoningsrecht zouden beroepen.
Uit de nagezonden stukken blijkt dat de rechter na afloop van het getuigenverhoor de taxe heeft vastgesteld op respectievelijk € 630 en € 600. De rechter vond dit kennelijk een redelijk bedrag, gelet op het aantal uren dat met het verhoor, inclusief wachttijd, was gemoeid. Niet is gesteld of gebleken dat Klager of zijn raadsman toen bij de rechter hebben geprotesteerd tegen deze vaststelling.
Gelet op de marginale toetsing die aan de Raad toekomt ten aanzien van de hoogte van declaraties, kan dan ook niet gezegd worden dat het door Verweerders gevraagde en door de rechter vastgestelde bedrag zo buitensporig is dat hiervan aan Verweerders tuchtrechtelijk een verwijt gemaakt kan worden.
(volgt ongegrond verklaring van de klacht)