U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 8 januari 2015 (T 332)

08 januari 2015

Uitspraak Raad van Tucht 8 januari 2015 (T 332)

Voorzitter: mevrouw mr. M.Y.C. Poelmann
Leden: mr. J.J. Kluft en drs. T.J. Noordermeer
Griffier: mr. drs. L.B. Smits

 

Een lid schendt noch zijn geheimhoudingsplicht noch de eer en waardigheid van het beroep indien hij informatie met betrekking tot een belastingaangifte van een cliënt met die cliënt deelt, aangezien hij tot het delen van die informatie met die cliënt gehouden is.

 

Gewezen op de klacht van de heer A, wonende te B (hierna: Klager)

tegen

de heer C, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en werkzaam bij D (hierna: D), kantoorhoudende te E, hierna te noemen: Verweerder.

 

1. De loop van het geding

Het klachtschrift, gericht tegen Verweerder, is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 19 februari 2014. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Ter zitting van de Raad van Tucht op 2 december 2014 te Amsterdam is de klacht tegen Verweerder behandeld. Ter zitting zijn verschenen en gehoord Klager en Verweerder, de laatste bijgestaan door mevrouw mr. drs. F (hierna: F).

 

2. De feiten

2.1. Gelet op hetgeen door partijen schriftelijk is verhandeld en ter zitting mondeling is toegelicht, merkt de Raad van Tucht voor het onderhavige geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2. Klager was tot in 2009 gehuwd met G (hierna: G). Van 2004 tot aan de scheiding in 2009 heeft Verweerder Klager en G gezamenlijk geadviseerd. Na de scheiding is Verweerder in de rol van onpartijdig toezichthouder aangesteld voor de financiële afwikkeling van het echtscheidingsconvenant. Het echtscheidingsconvenant is op 20 december 2011 door Klager en G ondertekend.

2.3. Verweerders rol bij uitvoering van het echtscheidingsconvenant was beperkt tot het maken van de jaarlijkse berekening van het verloop van de overbedelingssom tussen partijen. De kosten die Verweerder daarvoor maakte, kwamen krachtens het echtscheidingsconvenant voor gelijke delen voor rekening van Klager en G. Het echtscheidingsconvenant regelde voorts dat “vanaf 2010 ieder der partijen de eigen aangifte zou (laten) doen”.

2.4. Klager heeft zijn aangiften inkomstenbelasting tot en met belastingjaar 2009 door Verweerder laten verzorgen. Eind 2010 is de cliëntrelatie tussen Klager en Verweerder beëindigd. G liet en laat zijn aangiften inkomstenbelasting door Verweerder verzorgen. G is nog steeds cliënt van Verweerder.

2.5. Klager heeft zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010 zelf gedaan. Daarin heeft hij de volledige hypotheekrente als aftrekpost opgevoerd. Klager heeft aan Verweerder geen afschrift van deze aangifte doen toekomen. Verweerder heeft namens G in diens aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010 eveneens de volledige hypotheekrente als aftrekpost verantwoord. G heeft alle jaren, dus ook in 2010, alle hypotheeklasten gedragen en deze zijn ook steeds door Verweerder in de aangifte van G als aftrekpost opgevoerd.

2.6. Bij brief van 26 juni 2013 heeft de heer H van de belastingdienst (hierna: de Inspecteur) aan Verweerder vragen gesteld met betrekking tot de in de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010 van G verantwoorde aftrekpost wegens betaalde hypotheekrente (hierna: de vragenbrief). In dat kader heeft de Inspecteur gevraagd naar een specificatie van de aftrekpost eigen woning en betalingsbewijzen ter zake van de rente en kosten van de geldlening.

2.7. Naar aanleiding van de vragenbrief heeft Verweerder telefonisch contact gehad met de Inspecteur. In het telefoongesprek heeft de Inspecteur Verweerder gezegd dat de reden van de vragenbrief was dat behalve G ook Klager in zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010 de volledige hypotheekrente had afgetrokken. Deze informatie (hierna: de informatie) heeft Verweerder met G gedeeld.

2.8. Bij de uitvoering van het echtscheidingsconvenant werd G bijgestaan door een advocate, mevrouw mr. I (hierna: I). G heeft de van de Inspecteur ontvangen informatie met I besproken, waarna I hierover contact met Verweerder heeft gezocht. Verweerder heeft vervolgens de van de Inspecteur gekregen informatie met haar gedeeld. I schreef in een op 23 januari 2014 aan Klager gerichte e-mail (hierna: de e-mail) onder meer:

“Gezien het feit dat [G] wel het economisch eigendom heeft van de woning, is alleen hij gerechtigd om de volledige hypotheekrente af te trekken. Ik heb begrepen van [Verweerder] dat u ook de helft van de hypotheekrente heeft opgevoerd in uw aangifte IB. Reden waarom de belastingdienst hierover vragen heeft gesteld. Bij deze verzoek ik u dit zo snel mogelijk te corrigeren. Het is immers niet redelijk dat u hypotheekrenteaftrek claimt, aangezien u niet de hypotheekrente voldoet en u een andere hoofdverblijfplaats heeft. Graag krijg ik van u binnen twee weken een kopie van uw brief/gecorrigeerde aangifte aan de belastingdienst waaruit zulks blijkt.”

2.9. Verweerder wist niet dat I de e-mail had opgesteld en naar Klager had verzonden.

2.10. Naar aanleiding van de e-mail schreef Klager Verweerder en F bij brief van 24 januari 2014 onder meer:

“(…) verzoek en zo nodig sommeer ik jullie als volgt:

  1. Ik trek per direct alle toestemming in tot inzage in belastingaangiften en informatie-uitwisseling met de belastingdienst. Jullie dienen de belastingdienst hiervan onverwijld op de hoogte te stellen.

  2. Jullie sturen mij per ommegaande mijn volledige dossier in hardcopy dan wel op elektronische informatiedrager.

  3. Jullie vernietigen eventuele elektronische kopieën van mijn informatie en dossier op computers en netwerk.”

2.11. Klager heeft verzuimd aan de belastingdienst door te geven dat Verweerder niet langer voor hem optrad. Verweerder ontving dus ook over belastingjaren gelegen na 2009 elektronische kopieën van aan Klager opgelegde belastingaanslagen. Verweerder heeft deze kopieën niet ingezien.

2.12. De Inspecteur heeft bij Klager en G elk de helft van de opgevoerde aftrekpost in aftrek toegelaten.

 

3. De klacht

Klager verwijt Verweerder dat hij de informatie - die fiscaal zeer gevoelig is - zonder toestemming van Klager heeft gedeeld met G en daarmee zijn geheimhoudingsplicht ernstig heeft geschonden. Daaraan doet niet af dat Verweerder vanwege zijn rol als toezichthouder op de financiële afwikkeling van het echtscheidingsconvenant toestemming had Klagers belastingaangiften in te zien.

 

4. Het verweer

Verweerder stelt zich op het standpunt dat:

  • anders dan Klager beweert, D geen toestemming van Klager had om diens belastingaangiften in te zien;

  • geen sprake is van uitwisseling van vertrouwelijke informatie door Verweerder;

  • hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit dat I de e-mail heeft opgesteld en naar Klager heeft verzonden; en

  • niet valt in te zien waarom Klager toestemming aan Verweerder zou moeten geven voor het bekend maken van de informatie aan G.

 

5. Beoordeling van de klacht

5.1. De Raad van Tucht begrijpt de klacht zó dat Klager Verweerder verwijt artikel 1 (eer en waardigheid) van het Reglement Beroepsuitoefening van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: het Reglement) te hebben geschonden, alsook artikel 4 Reglement (geheimhouding).

5.2. Bij de behandeling van de klacht stelt de Raad van Tucht het volgende voorop. Zowel de eer en waardigheid van het beroep als de geheimhoudingsplicht beperken zich niet tot de relatie van het lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: het lid) met de cliënt, maar omvatten tevens de relatie van het lid met oud-cliënten (zie de uitspraak van de Raad van Tucht van 5 oktober 2012, kenmerk T304).

5.3. Het voorgaande neemt naar het oordeel van de Raad van Tucht evenwel niet weg dat als regel heeft te gelden dat het lid dat van de inspecteur informatie ontvangt met betrekking tot de belastingaangifte van zijn cliënt, gehouden is die informatie met zijn cliënt te bespreken. Die regel geldt ook indien de informatie van de inspecteur mede betrekking heeft op de belastingaangifte van een derde, ook indien die derde een oud-cliënt van het lid is. Indien die informatie, zoals in het onderhavige geval, betrekking heeft op de periode waarin het lid geen cliëntrelatie met die derde had en hij bij het opstellen van de belastingaangifte van die oud-cliënt niet betrokken was, kan naar het oordeel van de Raad van Tucht reeds om die reden geen sprake zijn van schending van een geheimhoudingsplicht. Voorts staat de hiervoor bedoelde gehoudenheid van het lid die informatie met zijn cliënt te bespreken er naar het oordeel van de Raad van Tucht aan in de weg dat het bespreken van die informatie met de cliënt een schending van de eer en waardigheid kan opleveren.

5.4. De klacht is derhalve ongegrond.

 

6. Verzoek om een genoegdoening voor geleden of nog te lijden schade.

Het verzoek om vergoeding van schade is niet toewijsbaar, nu de Raad van Tucht hiertoe niet bevoegd is. Overigens heeft Klager op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden of zal lijden, die voor vergoeding in aanmerking kan komen. Het door de Inspecteur niet toelaten van een aftrekpost die volgens hem door Klager ten onrechte is opgevoerd, kan immers niet als zodanig worden aangemerkt.

 

7. Beslissing

De Raad van Tucht verklaart de klacht ongegrond.

De beslissing is genomen door mevrouw mr. M.Y.C. Poelmann, mr. J.J. Kluft en drs. T.J. Noordermeer, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 2 december 2014 in aanwezigheid van mr. drs. L.B. Smits als griffier.

De schriftelijke weergave van de beslissing - vormende de uitspraak als bedoeld in het Reglement Tuchtzaken - is door voorzitter en griffier ondertekend op 8 januari 2015.