U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 6 juli 1999 (T 139)

06 juli 1999

Voorzitter : Boot
Leden : Van de Ven en Henstra
Griffier : Postema-van der Koogh

· Voorlopige aanslag en aanmaning niet doorgezonden aan cliënt.

De Feiten

Klaagster heeft gedurende geruime tijd haar fiscale belangen door kantoor A laten behartigen. Feitelijk werden de werkzaamheden verricht door twee onder verantwoordelijkheid van Verweerder vallende medewerkers (B en C). De aangifte inkomstenbelasting 1996 is aan Klaagster ter controle en ondertekening toegezonden. De eerste voorlopige aanslag is, na controle door B, aan Klaagster gezonden. Vervolgens is haar een tweede voorlopige aanslag opgelegd. Die is opgeborgen in het dossier zonder toezending aan cliënte. Datzelfde is gebeurd met de aanmaning voor deze voorlopige aanslag. Daarna is aan Klaagster een dwangbevel betekend ter zake van de tweede voorlopige aanslag. Klaagster heeft dezelfde dag B hiervan telefonisch in kennis gesteld.

Klacht

Verweerder is ernstig tekort geschoten in het op eerlijke en nauwgezette wijze uitoefenen van het beroep van belastingadviseur.

Beoordeling van de klacht

Art. 2 van het Reglement Beroepsuitoefening jo. artikel 14 van de Statuten bepaalt dat een lid van de Orde is gehouden zijn arbeid eerlijk en nauwgezet te verrichten en zich dient te onthouden van al hetgeen in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur. De Raad van Tucht stelt voorop dat evengenoemde bepaling uiteraard niet de onfeilbaarheid van een belastingadviseur tot norm stelt. Tussen partijen staat vast dat medewerkers waarvoor Verweerder de verantwoordelijkheid draagt de hiervoor beschreven fouten hebben begaan. De Raad acht aannemelijk dat dit niet-handelen het gevolg is geweest van persoonlijke beoordelingsfouten van een of meer medewerkers van Verweerder. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat op zijn kantoor registratie plaatsvindt van alle binnenkomende post en een termijnagenda wordt beheerd. De Raad heeft geen reden daaraan te twijfelen. Niet gesteld en ook overigens is niet aannemelijk dat de kantoororganisatie van Verweerder zodanig beneden niveau is ingericht dat fouten waarvan hier sprake is met enige regelmaat voorkomen. Onder deze omstandigheden acht de Raad van Tucht, mede gelet op het in de eerste alinea overwogene, geen schending van de eerder genoemde bepalingen aanwezig. De Raad oordeelt tenslotte dat Verweerder en zijn medewerkers, nadat zij van de gemaakte fouten op de hoogte waren gesteld, hierop ten aanzien van Klaagster adequaat hebben gereageerd op een naar tempo en inhoud adequate wijze. Telefonisch is contact opgenomen voor nader overleg met Klaagster op 6 november 1998, de dag waarop het dwangbevel werd betekend. Bij brief van 9 november 1998 is de belastingdienst verzocht de kosten van het dwangbevel kwijt te schelden. Op 11 november 1998 heeft een onderhoud plaatsgevonden, waarbij de heren A en B aanwezig waren en hun excuses hebben aangeboden. Schriftelijk is dit geschied bij brief van Verweerder van 13 november 1998. Voorts heeft Verweerder aangeboden de kosten van het dwangbevel en de aanmaningskosten voor zijn rekening te nemen en heeft hij zich ongelukkig betuigd met hetgeen Klaagster is overkomen. De aanmaningskosten en de invorderingsrente zijn door hem vergoed. De kosten van het dwangbevel zijn door tussenkomst van B door de belastingdienst kwijtgescholden. Aldus zijn ook de gevolgen van de fouten weggenomen.
(volgt ongegrondverklaring)