U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 6 april 2012 (T 291)

06 april 2012

Uitspraak Raad van Tucht 6 april 2012 (T 291)

 

Voorzitter: mevrouw mr. M.Y.C. Poelmann
Leden: de heer mr. W.E. van Asbeck en de heer mr. J.L. Davidson
Griffier: mevrouw mr. K.G. Scholten

 

  • Klacht van erfgenamen over hoge ongespecificeerde declaraties en lening niet-ontvankelijk
  • Klacht over afhandeling van klacht door ‘compliance officers’ ongegrond 

 

Gewezen op de klacht van de erfgenamen van wijlen mevrouw A, voorheen wonende te X, vertegenwoordigd door notaris de heer mr. B in zijn hoedanigheid van executeur testamentair, hierna ook te noemen Klagers,

tegen

De heer mr. C, de heer mr. D, de heer mr. E en mevrouw mr. F, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en werkzaam bij G te Y, hierna te noemen Verweerders.

 

1. De loop van het geding

1.1. De klacht is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 16 december 2010. Verweerders hebben een verweerschrift ingediend. Klagers hebben gerepliceerd. Verweerders hebben gedupliceerd.

1.2. Ter zitting van de Raad van Tucht op 13 februari 2012 te Amsterdam zijn verschenen en gehoord van de zijde van Klagers H en I (namens de Stichting J), tot bijstand vergezeld door mevrouw mr. K (advocaat), mevrouw mr. L (advocaat) en mevrouw mr. M. Voorts is van de zijde van Verweerders verschenen C, tot bijstand vergezeld door de heer mr. N (advocaat).

 

2. De feiten

2.1. Gelet op hetgeen door partijen schriftelijk is verhandeld en ter zitting mondeling is toegelicht en op de overgelegde producties, merkt de Raad van Tucht voor het onderhavige geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2. Mevrouw A (hierna: erflaatster) was getrouwd met de op 6 januari 1997 overleden heer O. Het echtpaar had samen geen kinderen. De heer O had uit een eerder huwelijk een dochter. Erflaatster is op 27 februari 2010 overleden.

2.3. De heer P, destijds verbonden aan (de rechtsvoorgangers van) G, heeft van januari 1997 tot april 2008 werkzaamheden verricht voor erflaatster. P verzorgde onder meer erflaatsters belastingaangiften en hielp haar bij het doen van schenkingen aan goede doelen. Erflaatster had een eigen woning, zij ontving pensioen en zij beschikte over aandelen die bij [bank] waren ondergebracht. Voorts beschikte zij over diverse spaarrekeningen. Het vermogen van erflaatster bedroeg in het jaar 1997 ongeveer f 6.500.000.

2.4. P zond erflaatster op onregelmatige basis facturen. De facturen over de periode 6 mei 1997 tot en met 16 maart 2005 waren niet gespecificeerd. Op de declaratie werd het declaratiebedrag, de verschuldigde BTW en het totaal verschuldigde bedrag vermeld. Over voormelde periode zijn de volgende bedragen (inclusief BTW) in rekening gebracht:

1997                f 36.190           € 16.450

1998                f 120.203         € 54.638

1999                f 202.689         € 92.129

2000                f 139.825         € 63.557

2001                f 129.856         € 59.025

2002                f 100.950         € 45.886

2003                f 43.197           € 19.635

2004                f 62.832           € 28.560

2005                f 69.377           € 31.535

Totaal:             f 905.119         € 411.415

2.5. In 2005 heeft erflaatster, op aanraden van derden, P verzocht de declaraties voortaan te specificeren. Hieraan heeft P gevolg gegeven. In de jaren 2006 tot en met 2008 zijn de volgende bedragen gedeclareerd:

2006                f 37.176           € 16.898

2007                f 7.854             € 3.570

2008                f 3.345             € 1.521

Totaal:             f 48.375           € 21.989

2.6. In totaal is in de jaren 1997 tot en met 2008 derhalve € 433.404 (fl. 953.494) gedeclareerd. Erflaatster heeft de gedeclareerde bedragen steeds betaald. Zij heeft na 2008 geen gebruik meer gemaakt van de diensten van P.

2.7. In het jaar 2000 heeft erflaatster een bedrag van f 1.000.000 geleend aan de heer Q. Q was werkzaam bij [bank]. De geldlening werd aangegaan voor de duur van maximaal 5 jaar en Q was over het uitstaande bedrag 3% rente op jaarbasis verschuldigd. De vastlegging van de leningsovereenkomst is verzorgd door P. Voor de uitvoering van de leningsovereenkomst zijn diverse rekeningen op naam van erflaatster geopend. Rentebetalingen hebben niet of nauwelijks plaatsgevonden. Op 15 februari 2002 heeft erflaatster een aanvullend bedrag van € 13.640 overgemaakt naar Q.

2.8. In 2003 is de geldleningovereenkomst beëindigd. Erflaatster had toen nog een bedrag tegoed van € 127.909 (volgens P) dan wel € 194.000 (volgens Klagers) van Q. De beëindiging van de leningsovereenkomst heeft P in een brief aan Q bevestigd. In die brief staat:

‘(…) bevestig ik u hierbij namens mevrouw A dat de aan u in maart 2000 verstrekte lening als gevolg van de laatste betalingen zoals beschreven in uw eerder aangehaalde brief thans geheel is afgelost.

De leningsovereenkomst is hiermede beëindigd. (…).’

P heeft een kopie van deze brief aan erflaatster doen toekomen.

2.9. In maart 2009 heeft mevrouw mr. M, destijds advocaat bij Houthoff Buruma, een aantal vragen aan P gesteld met betrekking tot de geldlening. P heeft hier per brief van 28 april 2009 op gereageerd.

2.10. Als reactie daarop schreef M per brief d.d. 14 september 2009 onder meer:

‘Naar aanleiding van het gestelde in uw brief heb ik nader overleg gehad met cliënte [erflaatster] en heb ik uw brief en uw visie op de totstandkoming en afwikkeling van de leningsovereenkomst betreffende de heer Q uitvoerig besproken. In dit overleg is gebleken dat cliënte het op vele punten oneens is met de door u geschetste wijze van totstandkoming van de lening en de (financiële) afwikkeling daarvan.’

In deze brief worden voorts vraagtekens gezet bij de juistheid van de declaraties in de jaren 1997 tot en met 2006 vanwege de ‘extreem hoge bedragen’ die in rekening zijn gebracht, en is verzocht om een gedetailleerde specificatie aangaande de declaraties in deze periode.

Aan het slot van de brief staat vermeld dat de brief tevens moet worden beschouwd als een klacht in de zin van de klachtenregeling van G en dat een kopie van de brief is toegezonden aan de heren R en S, compliance officers van G.

2.11. Op 26 oktober 2009 heeft M aan R en S nogmaals om een inhoudelijke reactie van P gevraagd en verzocht om aan te geven wat de rol van de ´compliance officer´ in dezen inhoudt. R heeft in een brief d.d. 29 oktober 2009 aangegeven dat de behandeling van de klacht zowel qua inhoud als qua opvolging door de compliance officers wordt gevolgd en voorts dat wat de inhoudelijke kant van de opvolging betreft, (vooralsnog) is gekozen voor een afhandeling door P zelf. Op 4 december 2009 is inhoudelijk op de klacht gereageerd door de heer mr. N, advocaat van T.

 

3. De klacht

Klagers verwijten Verweerders dat P in het onderhavige geval zijn activiteiten uit de periode 1997 tot en met 2005 niet wenst te specificeren. Het nalaten daarvan is tuchtrechtelijk laakbaar, zoals blijkt uit jurisprudentie van de Raad van Tucht.

Als gevolg van het niet specificeren van de declaraties uit de betreffende periode is integrale toetsing van de declaraties niet goed mogelijk. Gelet op de beperkte omvang van de verrichte werkzaamheden (het verzorgen van de belastingaangiften en het verzorgen van een leningsovereenkomst) is evenwel ook bij marginale toetsing niet denkbaar dat ruim € 400.000 werd gedeclareerd. Het betrof hier immers een particulier met overzichtelijke en relatief eenvoudige financiële en fiscale wandelgangen.

Ten aanzien van de geldlening met de heer Q heeft P erflaatster onvoldoende gewaarschuwd en haar ter zake onzorgvuldig en onvoldoende voorgelicht. Voorts heeft P een tekst voor een overeenkomst van geldlening voorgesteld die niet voldoet aan de regelen der kunst en waarbij de positie van de leninggever uiterst zwak was. Bij de afwikkeling heeft P gehandeld als ware hij voorzien van een volmacht door erflaatster maar van zodanige volmacht is geen enkel bewijsstuk aangetroffen. Mevrouw A zelf heeft verklaard geen volmacht aan P te hebben verstrekt.

P is geen lid van de NOB. De klacht wordt derhalve ingediend tegen de vennoten van G die wel lid zijn van de NOB en die voor het werk van P verantwoordelijk waren en zijn. Omdat P met erflaatster steeds heeft gecommuniceerd op naam van G en niet op persoonlijke titel, bestaat daarvoor voldoende grond.

Erflaatster moet gelet op de extreem hoge bedragen die zijn gedeclareerd één van de grootste cliënten van G zijn geweest. Daarnaast hebben meer medewerkers van G aan het dossier gewerkt. Derhalve moeten de mede-vennoten op de hoogte zijn geweest van dit dossier, althans zij hadden dit moeten zijn. Bovendien heeft erflaatster de declaraties steeds aan G voldaan, hetgeen betekent dat de mede-vennoten van de betalingen van erflaatster hebben geprofiteerd. Door hun nalatig optreden en gebrekkig toezicht hebben de mede-vennoten toegestaan dat P over een periode van elf jaar financieel misbruik van erflaatster heeft kunnen maken.

Daarbij is ook nog van belang dat de mede-vennoten verantwoordelijk zijn voor de inadequate afhandeling van de klacht van 14 september 2009 (zie 2.10). Doordat de compliance officers zelf niets hebben ondernomen om de waarheid op tafel te krijgen, maar enkel verwijzen naar de reactie van P zelf, is het nastreven van compliance in casu een wassen neus.

 

4. Het verweer

Verweerders menen dat de klachten die materieel P betreffen niet kunnen worden doorgezet tegen Verweerders, die immers niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor werkzaamheden die niet door hen zijn verricht. De aangesproken belastingadviseurs waren overigens gedurende de periode waarin P zijn werkzaamheden verrichtte grotendeels geen vennoot van G en/of haar rechtsvoorgangers en/of geen lid van de NOB.

De klachten kunnen voorts niet worden ingediend door de erfgenamen die zelf immers evenmin bij de werkzaamheden betrokken zijn geweest.

De klachten kunnen niet worden ingediend nu nimmer en derhalve ook niet tijdig door erflaatster is geklaagd.

De werkzaamheden met betrekking tot de geldlening zijn overeenkomstig de wensen van erflaatster verricht.

De declaraties zijn steeds door erflaatster voldaan, die daartegen nimmer bezwaar heeft gemaakt, zodat voor het achteraf klagen daarover geen plaats is.

Ook overigens ontbreken aanwijzingen dat er een goede grond zou zijn voor de klachten.

 

5. Beoordeling van de klacht

5.1. In de regel kunnen erfgenamen – als zodanig – geen klacht indienen tegen een lid van de NOB, nu het recht om te klagen niet overgaat op erfgenamen. Deze regel kan onder bijzondere omstandigheden uitzondering leiden, bijvoorbeeld indien de erflater als gevolg van een gebrek niet in staat was om zelf de klacht in te dienen of daartoe geen gelegenheid heeft gehad.

5.2. In het onderhavige geval moet van de volgende omstandigheden worden uitgegaan. Erflaatster was een ontwikkelde en zelfstandige vrouw, die niet aan een geestelijke stoornis leed. Erflaatster wist dat de facturen tot 2006 niet waren gespecificeerd en zij was op de hoogte van de omvang daarvan. Zij verrichtte immers zelf de betalingen. Ook in 2005, toen zij kennelijk op advies van derden verzocht om voortaan de facturen te specificeren, heeft zij geen specificatie gevraagd over de voorgaande periode en daarover of over de omvang daarvan evenmin een klacht ingediend. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat erflaatster in 2005 wist wat de omvang van de werkzaamheden in de voorafgaande jaren was geweest en dat zij instemde met de hoogte van de aan haar gerichte ongespecificeerde facturen.

Uiterlijk eind 2005, toen de vermogensvergelijking voor het jaar 2003 werd opgesteld, moet erflaatster op de hoogte zijn geweest van de wijze waarop de lening aan de heer Q was afgewikkeld. Dit heeft toen niet tot vragen van haar kant of tot een klacht daarover geleid. De Raad van Tucht gaat er daarom van uit dat erflaatster hiermee toen heeft ingestemd. Welke afspraken tussen erflaatster, P en Q precies hebben geleid tot het opstellen van de leningsovereenkomst in 2000 en tot de afwikkeling in 2003 is, nu geen van de betrokkenen partij is in deze klachtprocedure, niet vast te stellen. Ook is niet duidelijk hoe precies de relatie tussen die drie personen is geweest. Pas in 2009 zijn over de declaraties en de lening namens erflaatster vragen gesteld en is bij brief van 14 september 2009 geklaagd bij G over het handelen van P. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat erflaatster tot september 2009 bewust heeft afgezien van het indienen van een klacht tegen P. Dat erflaatster ooit voornemens is geweest tegen Verweerders een klacht in te dienen is niet gesteld of gebleken. Er is onder deze omstandigheden geen reden om in afwijking van het hiervoor weergegeven principe aan de erfgenamen een klachtrecht toe te kennen. Klagers zijn dan ook
niet-ontvankelijk in hun klacht tegen Verweerders voor zover die betrekking heeft op de werkzaamheden van P en het door Verweerders daarop al dan niet gehouden toezicht.

5.3. De Raad acht de wijze van afhandeling van de klacht door G niet klachtwaardig. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de klacht op inadequate wijze is afgehandeld. Dat P bij de inhoudelijke kant van de afhandeling is betrokken, acht de Raad begrijpelijk. Dit gedeelte van de klacht is derhalve ongegrond.

5.4. Gelet op het hiervoor in 5.1 tot en met 5.3 overwogene acht de Raad Klagers deels
niet-ontvankelijk in hun klacht, en voor het overige de klacht ongegrond.

 

6. Beslissing

De Raad acht Klagers deels niet-ontvankelijk in hun klacht en acht de klacht voor het overige ongegrond.

De beslissing is genomen door mevrouw mr. M.Y.C. Poelmann, de heer mr. W.E. van Asbeck en de heer mr. J.L. Davidson, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 4 oktober 2011 in aanwezigheid van mevrouw mr. K.G. Scholten als griffier.