U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 5 juni 2002 (T 170)

05 juni 2002

Voorzitter: Boot
Leden: Van der Meer en Van Trigt
Griffier: Den Ouden

· Rechtsmacht Raad van Tucht
· Verheimelijking compromis voor civiele rechter?

De feiten

Klaagsters behartigde de fiscale belangen van A B.V. en B B.V (voorheen genaamd: C BV). Aan beide vennootschappen zijn over het tijdvak 1982 tot en met 1986 respectievelijk over het tijdvak 1983 tot en met 1986 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd met een verhoging van 100 percent. Door een fout van Klaagster zijn de tegen die naheffingsaanslagen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard door de belastingrechter.
Naar aanleiding van een bij genoemde BV's ingesteld boekenonderzoek is tussen de Belastingdienst en deze B.V.'s op 25 maart 1994 een compromis gesloten. Dit compromis behelst onder meer de volgende passage:\
"De Belastingdienst heeft toegezegd, dat bij de nog komende onderhandelingen over de vennootschapsbelasting 1982 tot en met 1986 van B B.V. en C B.V. de fiscus in alle openheid en redelijkheid de namens deze vennootschappen vertolkte standpunten zal aanhoren. Dit zal betekenen dat voor wat betreft de hoogte van de aanslagen en de toegepaste verhogingen goed overleg zal prevaleren. Zou dit ertoe leiden dat voor de Belastingdienst aanleiding bestaat om nader te bezien of de aanslagen omzetbelasting en/of de in dat kader toegepaste verhoging van 100% verminderd kunnen worden, dan is dit alleszins redelijk gezien dit compromis.".
Bij de afwikkeling van de aangiften vpb van de B.V.'s voor 1982 tot en met 1986 is mr S als adviseur opgetreden. De in het kader van die afwikkeling met de fiscus gemaakte afspraken zijn verwoord in de brief van mr S van 8 december 1995 aan de Belastingdienst In deze brief schrijft mr S onder meer:
"Voorts deelde u mede dat door de uitspraak van de Hoge Raad inzake de omzetbelasting 1983/1986, er voor u geen ruimte is om noch het primaire bedrag van deze naheffingsaanslag noch de hoogte van de opgelegde verhoging op enigerlei wijze te verlagen.".
Verweerder is op 1 januari 2000 zijn (toenmalige) kantoorgenoot mr S opgevolgd als adviseur van de vennootschappen.
De BV's hebben op 27 november 1995 een civiele procedure tegen Klaagster geëntameerd. Zij vorderden in die procedure voor recht te verklaren dat Klaagster jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. Bij tussenvonnis van 22 maart 2002 heeft de civiele rechter de B.V.'s onder meer in de gelegenheid gesteld een akte te nemen teneinde: hun schadevordering te concretiseren; zich uit te laten over de vermoedelijke uitkomst van een fiscale beroepsprocedure en zich uit te laten over het al dan niet bereikt zijn van een eindsituatie met de fiscus.
De BV's hebben hun akte op 23 augustus 2000 genomen. In deze akte verwijzen zij ten behoeve van de onderbouwing van de door hen gestelde schade naar een deskundigenrapport dat is opgesteld door Verweerder.
Klaagster heeft hierop gereageerd bij antwoordakte van 8 november 2000. De civiele rechter heeft vervolgens de vennootschappen in de gelegenheid gesteld een akte uitlating productie te nemen hetgeen zij op 17 januari 2001 hebben gedaan. Hierbij is een op 12 december 2000 gedagtekende brief van Verweerder overgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft Klaagster nog een antwoordakte geproduceerd.
Bij vonnis van 20 maart 2002 heeft de civiele rechter Klaagster veroordeeld tot het betalen aan genoemde B.V.'s van een bedrag van € 14.051,30, vermeerderd met wettelijke rente.

De klacht

Klaagster verwijt Verweerder dat hij in zijn rapportage, waarvan hij wist dat deze in de civiele procedure zou worden ingebracht, bewust het met de fiscus bereikte compromis niet ter sprake heeft gebracht.

Beoordeling van de klacht

5.1. Een klacht als de onderhavige, waarin wordt gesteld dat door met het tuchtrecht strijdige werkzaamheden van een N.O.B. lid de financiële belangen van een Klager zijn dan wel kunnen worden geraakt, kan aan (een inhoudelijk oordeel van) de Raad van Tucht worden voorgelegd. Voor een - door Verweerder bepleite - niet-ontvankelijkverklaring is in dezen dan ook geen plaats.
5.2. In de kern komt de onderwerpelijke klacht erop neer dat Verweerder het in 2.6 bedoelde compromis zou hebben verheimelijkt voor de civiele rechter.
5.3. De klacht mist doel. Naar het oordeel van de Raad viel er - daargelaten de vraag of het beter ware geweest dat Verweerder het compromis in zijn deskundigenrapport had vermeld - niets te verheimelijken. Klaagster was immers - zoals zij ter zitting heeft erkend - op de hoogte van het bestaan van het compromis en zulks was bij Verweerder bekend. In dat licht bezien is het niet aannemelijk dat Verweerder het compromis bewust heeft achtergehouden. Overigens zij nog opgemerkt dat Klaagster ook zelf de gelegenheid had, van welke gelegenheid zij ook gebruik heeft gemaakt, bedoeld compromis in de civiele procedure in te brengen.
5.4. De Raad ziet onvoldoende aanleiding om in het onderhavige geval af te wijken van de bestendige praktijk dat ieder van de partijen haar eigen kosten draagt.

(volgt ongegrondverklaring van de klacht)