U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 4 juli 2016 (T 348)

04 juli 2016

Uitspraak Raad van Tucht 4 juli 2016 (T 348)

Voorzitter: mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser
Leden: mr. F.M.M. Duynstee en drs. P.H.M. Flipsen
Griffier: mevrouw mr. drs. M.M. Breij

 

  • Indien met een NOB-lid verschil van mening bestaat over wat de opdracht precies inhield, rust op het lid de bewijslast van de juistheid van zijn visie. Een schriftelijke opdrachtbevestiging is daarvoor de meest aangewezen wijze. Tuchtrechtelijke laakbaarheid is in casu echter niet te beoordelen.
  • Wijze van omgaan met mogelijke tegenstrijdige belangen als tussen een cliënt van een NOB-lid en (een onderneming van) zijn echtgenote een zakelijke relatie bestaat.

 

Gewezen op de klacht van mevrouw A, hierna te noemen Klaagster,

tegen

Verweerder.


1. De loop van het geding

1.1. De klacht tegen Verweerder is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 21 september 2015. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.2. Bij aangetekende brief van 30 november 2015 heeft de Raad van Tucht Klaagster in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een conclusie van repliek in te dienen en is haar om een datum voor de mondelinge behandeling vast te stellen gevraagd binnen twee weken haar verhinderdata voor de maanden februari, maart en april 2016 door te geven.

1.3. Bij aangetekende brief van 16 december 2015 is Klaagster eraan herinnerd dat geen reactie is ontvangen op het verzoek om verhinderdata door te geven en is zij daartoe alsnog tot en met 23 december 2015 in de gelegenheid gesteld. In de brief staat voorts:

“Daarnaast verzoek ik u uw telefoonnummer te verstrekken, zodat de Raad van Tucht u zo nodig telefonisch kan bereiken.

Tot slot herinner ik u eraan dat uw conclusie van repliek, als u een conclusie van repliek wilt indienen, uiterlijk op 28 december 2015 door de Raad van Tucht moet zijn ontvangen.”

1.4. Klaagster heeft de Raad van Tucht een brief met datum 17 december 2015 gestuurd:

“Hierbij deel ik u mede dat ik verhinderd ben op de hierna volgende data’s:

• Vanaf 19 maart ivm het starten van een nieuw bedrijf afwezig.”

Een telefoonnummer heeft Klaagster niet doorgegeven. Een e-mailadres heeft Klaagster ook niet aan de Raad van Tucht verstrekt.

1.5. Klaagster heeft met dagtekening 23 december 2015 een conclusie van repliek ingediend. Deze conclusie van repliek is door de Raad van Tucht ontvangen na 28 december 2015. In dit kader heeft de griffier van de Raad van Tucht op 7 januari 2016 telefonisch contact gehad met Verweerder. In de brief van 11 januari 2016 van de griffier aan Verweerder, waarvan per post een afschrift is gestuurd naar het door Klaagster opgegeven adres, staat hierover:

“Op 7 januari 2016 heb ik u telefonisch bericht dat Klaagster in bovengenoemde klachtprocedure een conclusie van repliek (met dagtekening 23 december 2015) heeft ingediend. Ik vertelde u ook dat die conclusie van repliek door de Raad van Tucht pas na de daartoe gestelde termijn (28 december 2015) is ontvangen. Dit zou inhouden dat de Raad van Tucht de conclusie van repliek bij de behandeling en beoordeling van de klacht buiten beschouwing zou moeten laten. U heeft mij in het telefoongesprek verteld geen bezwaar te zullen maken tegen de te late indiening van de conclusie van repliek door Klaagster. Daarom zal de Raad van Tucht de conclusie van repliek toch deel laten uitmaken van het onderhavige dossier. Bijgaand ontvangt u derhalve een afschrift van de door Klaagster ingediende conclusie van repliek.
Indien u een conclusie van dupliek wenst in te dienen, bestaat daartoe de gelegenheid tot en met 8 februari 2016. Op die datum moet uw conclusie van dupliek in zesvoud door de Raad van Tucht zijn ontvangen.”

1.6. Verweerder heeft tijdig een conclusie van dupliek ingediend.

1.7. Bij aangetekende brief van 20 januari 2016 zijn Klaagster en Verweerder geïnformeerd dat de mondelinge behandeling van de klacht zal plaatsvinden op 4 maart 2016 om 10.00 uur en zijn zij verzocht om uiterlijk 3 februari 2016 aan te geven of zij zelf bij de zitting aanwezig zullen zijn. Volgens de website van PostNL heeft Klaagster op 21 januari 2016 getekend voor ontvangst van deze brief. Omdat een reactie van Klaagster uitbleef is zij bij aangetekende brief van 8 februari 2016, waarvoor op 9 februari 2016 is getekend voor ontvangst, verzocht alsnog te reageren. Voorts staat in deze brief:

“Volledigheidshalve wijs ik u erop dat de zitting een belangrijk onderdeel van de klachtprocedure is. Het is gebruikelijk dat beide partijen daarbij aanwezig zijn om hun standpunt toe te lichten.”

De Raad van Tucht heeft ook op deze brief geen reactie van Klaagster ontvangen.

1.8. Door ziekte van een van de kamerleden kon de mondelinge behandeling op 4 maart 2016 op het laatste moment niet doorgaan. Omdat Klaagster geen telefoonnummer of e-mailadres heeft doorgegeven, heeft het bureau van de Raad van Tucht alle mensen met dezelfde achternaam die in het telefoonboek van (…) [RvT: plaats van het door Klaagster opgegeven adres] voorkwamen gebeld. Dit leverde geen resultaat op. De Raad van Tucht heeft Klaagster dan ook niet (tijdig) kunnen bereiken. Klaagster is op 4 maart 2016 niet op de locatie van de mondelinge behandeling verschenen.

1.9. Op 7 maart 2016 is een aangetekende brief naar het bij de Raad van Tucht bekende adres van Klaagster gestuurd. Volgens de website van PostNL is de brief bezorgd op 8 maart 2016 en is door B getekend voor ontvangst. In de brief staat:

“Ter zake van uw klacht tegen Verweerder stond een mondelinge behandeling gepland op 4 maart 2016. Deze mondelinge behandeling kon helaas niet plaatsvinden omdat één van de kamerleden ziek was. Ik verzoek u uw telefoonnummer door te geven, zodat wij u beter kunnen bereiken in dit soort situaties.
Om een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling te kunnen vaststellen, ontvang ik graag uiterlijk 15 maart 2016 uw verhinderdata voor de maanden maart, april en mei 2016. (…)”

1.10. Bij aangetekende brief van 17 maart 2016 schrijft de griffier van de Raad van Tucht aan Klaagster:

“Op 7 maart jongstleden heb ik u verzocht uw verhinderdata door te geven om een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling van uw klacht tegen Verweerder vast te kunnen stellen. De termijn voor het doorgeven van verhinderdata verliep 15 maart 2016. Ik heb vooralsnog geen reactie van u mogen ontvangen. Indien ik niet uiterlijk 24 maart 2016 uw verhinderdata ontvangen heb, zal de zitting gepland worden zonder rekening te houden met uw verhinderdata.
Mocht u uw klacht tegen Verweerder willen intrekken, dan hoor ik dat graag van u.”

Volgens de website van PostNL is deze brief op 2 april 2016 op de PostNL locatie afgehaald en is door A - B getekend voor ontvangst. De Raad van Tucht heeft op deze brief geen reactie van Klaagster ontvangen.

1.11. Aan Klaagster en Verweerder is op 14 april 2016 een aangetekende brief verstuurd waarin staat dat de klacht op 10 juni 2016 om 10.00 uur mondeling zal worden behandeld en waarin zij worden verzocht uiterlijk 28 april 2016 aan te geven of zij zelf bij de zitting aanwezig zullen zijn. De aan Klaagster gerichte brief is door de Raad van Tucht retour ontvangen. Deze brief is vervolgens op 4 mei 2016 (nogmaals) per gewone post gezonden aan het door Klaagster aan de Raad van Tucht bekendgemaakte correspondentieadres. De Raad van Tucht heeft hierop geen reactie van Klaagster ontvangen. Klaagster is zonder berichtgeving niet verschenen bij de mondelinge behandeling op 10 juni 2016.

1.12. Van de zitting op 10 juni 2016 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden.


2. De feiten

2.1. Gelet op hetgeen partijen schriftelijk naar voren hebben gebracht en Verweerder mondeling naar voren heeft gebracht, merkt de Raad van Tucht voor dit geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2. De echtgenote van Verweerder exploiteerde Camping BV. Verweerder werkte gedurende de week als belastingadviseur en bemande op zaterdag en zondag de receptie op de camping.

2.3. Klaagster was eigenaar van een opstal op de camping, waarin zij een campingwinkel exploiteerde. Per 1 mei 2001 zijn C BV en Klaagster een huurovereenkomst aangegaan voor een periode van 5 jaar, met verlengingsmogelijkheid. Verweerder was namens Camping BV betrokken bij het opstellen van de huurovereenkomst.

2.4. In het jaar 2011 heeft Klaagster zich tot de echtgenote van Verweerder gewend met het bericht dat zij ging stoppen met de campingwinkel. Op advies van de echtgenote heeft Klaagster zich tot Verweerder gewend. In overleg met Klaagster heeft Verweerder een voorstel tot schuldafwikkeling opgesteld en aan de crediteuren van Klaagster gezonden. Klaagster heeft in het kader van de schuldafwikkeling de opstal verkocht aan Camping BV. Daarna hebben Camping BV en Klaagster een nieuwe, door Verweerder opgestelde, huurovereenkomst gesloten voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013. Bij brief van 16 mei 2012 heeft Verweerder aan Klaagster geschreven:

“Hierbij stuur ik u de ondertekende overeenkomst van verkoop roerende zaak en huurovereenkomst bedrijfsruimte.
Volgens bijgaande kopieën heb ik de schuldeisers in kennis gesteld van de betaling per heden conform het door hen geaccordeerde crediteurenakkoord.
Voor wat betreft de schuldpositie tegenover Camping BV wil ik het volgende onder uw aandacht brengen. U bent nog verschuldigd de huursom 2011 ad € 4.647, de betaling van D in het voorjaar van € 500 en de huur 2012 ad € 7.500 (exclusief omzetbelasting), ofwel in totaal € 12.647. Wij spraken met elkaar af dat u maandelijks een vast bedrag van € 750 zult overmaken ingaande 1 juni 2012. Deze maandelijkse betalingen zullen doorlopen totdat u de achterstand hebt ingelopen.
In vertrouwen de afspraak juist te hebben weergegeven verzoek ik u bijgaande kopie voor akkoord te willen ondertekenen en retourneren.”

Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden rondom de schuldenafwikkeling aan Klaagster geen kosten in rekening gebracht.

2.5. Met ingang van het (boek)jaar 2012 verzorgde het kantoor van Verweerder de (salaris)administratie, de aangiften omzetbelasting en loonheffingen, de jaarrekeningen en de aangiften inkomstenbelasting van Klaagster en haar partner.

2.6. Klaagster is de betalingsregeling met Camping BV niet nagekomen.

2.7. In 2013 heeft de echtgenote van Verweerder in verband met de door haar voorgenomen verkoop van de aandelen in Camping BV een advocaat ingeschakeld voor het indienen van een verzoek bij de kantonrechter om de per 31 december 2013 aflopende huurovereenkomst met één jaar te mogen verlengen. Verweerder heeft het verzoek met Klaagster besproken. Het verzoek aan de kantonrechter is mede door Klaagster ondertekend. Bij de mondelinge behandeling van het verzoek door de kantonrechter te E op 30 januari 2014 waren Klaagster en Verweerder aanwezig. Verweerder vertegenwoordigde daar Camping BV. De kantonrechter heeft het verzoek ingewilligd.

2.8. De aangiften inkomstenbelasting voor het jaar 2012 zijn ingediend na 5 juni 2014. De aanslag inkomstenbelasting 2012 van Klaagster dateert van 12 september 2014 en leidt door de boekwinst op de opstal tot een te betalen bedrag van € 6.434,-.

2.9. In een brief van 10 november 2014 van Camping BV, ondertekend door de echtgenote van Verweerder en de nieuwe eigenaar, aan Klaagster staat:

“Bij rechterlijk vonnis is toestemming verleend om de met u per 1 januari 2012 voor twee jaar aangegane huurovereenkomst met één jaar te verlengen tot 31 december 2014. In de loop van dit jaar zijn gesprekken met u gevoerd over uw positie als huurder van de winkelruimte. Daarbij is ook de huurachterstand herhaaldelijk aan de orde gesteld. Deze huurachterstand is in dit kalenderjaar – ondanks het uitzonderlijke goede seizoen voor u – verder opgelopen en een inloop daarvan verwachten wij ook komend jaar niet. Een verdere oplopen van de huurachterstand, waarvoor wij vrezen, kunnen wij ons niet permitteren. In verband met de noodzakelijke ingrepen die gedaan moeten worden om de rentabiliteit van de onderneming te verbeteren en rekening houdend met externe ontwikkelingen is het besluit genomen om de huurovereenkomst niet te verlengen en de huurovereenkomst met u op 31 december 2014 te beëindigen.
(…)”

2.10. Op 10 september 2015 heeft Klaagster een brief geschreven aan het kantoor van Verweerder, ter attentie van Verweerder:

“Hierbij deel ik u mede dat ik uiterst ontevreden ben over uw dienstverlening.
Door uw handelen c.q. nalaten lijd ik een financieel nadeel waarvan de omvang thans nog niet (geheel) vaststaat.
Hierbij dien ik dan ook een officiële klacht in voor uw handelen c.q. nalaten jegens mij.
(…)”

Bij brief van 16 september 2015 is hierop door het kantoor van Verweerder gereageerd:

“(…) De medewerkers van ons kantoor hebben zich de afgelopen jaren telkens ingespannen om tijdig en prompt uw (salaris)administratie te verwerken, de aangiften omzetbelasting en loonheffingen, de jaarrekeningen (…) en de aangiften inkomstenbelasting van u en uw partner te verzorgen. Daarnaast hebben wij voor u gecorrespondeerd met de belastingdienst en andere instanties.
In het verleden hebt u noch bij ons, noch bij onze medewerkers kenbaar gemaakt dat u ontevreden was over deze dienstverlening.
In uw brief van 10 september 2015 geeft u niet aan waarom en over welke onderdelen van de dienstverlening u ontevreden bent. Wij zien dan ook geen aanleiding om u op welke wijze dan ook financieel tegemoet te komen en zullen uw klacht dan ook niet verder in behandeling nemen.”


3. De klacht

De Raad van Tucht begrijpt dat Klaagster Verweerder verwijt dat zijn handelen of nalaten in strijd is met de artikelen 1 (eer en waardigheid), 2 (onafhankelijkheid) en 4 (geheimhoudingsplicht) van het Reglement Beroepsuitoefening (hierna: RBU). Kort samengevat verwijt zij Verweerder dat:

1. hij haar niet juist en nooit heeft geïnformeerd over de huurcontracten;
2. hij haar geen financieel advies heeft gegeven over de huurachterstand, nadat zij daarom had gevraagd op 22 augustus 2014 en 14 oktober 2014;
3. sprake was van belangenverstrengeling, omdat hij:
- financiële gegevens van de onderneming van Klaagster heeft doorgespeeld naar zijn echtgenote, tevens eigenaar van Camping BV;
- uit puur eigen belang heeft gehandeld betreffende de huurcontracten;
- tijdens de rechtszaak over de verlenging van het huurcontract zijn echtgenote heeft bijgestaan in plaats van Klaagster;
4. zij belastingschulden heeft.

Voorts merkt Klaagster in haar klachtschrift op dat zij een financieel nadeel lijdt waarvan de omvang nog niet geheel vaststaat.

In haar conclusie van repliek stelt Klaagster dat het ongebruikelijk is dat een huurder na een lange huurperiode ineens een contract voor maar 2 jaar wordt aangeboden. Daarnaast stelt zij dat zij pas nadat zij had getekend voor een contract voor 1 jaar erachter kwam dat het contract van 2 jaar eigenlijk al stilzwijgend was verlengd. De echtgenote van Verweerder had geen zicht op de aanloop van de winkel, zij kon niet weten dat Klaagster een uitzonderlijk seizoen zou hebben gehad. De belastingaanslagen werden naar het kantoor van Verweerder gestuurd. Hij wist dat zij die aanslagen niet in één keer kon betalen en zou contact zoeken met de Belastingdienst. Verweerder had als goed adviseur haar op de hoogte moeten stellen en adviseren over de gang van zaken bij de rechtbank. Het was haar niet duidelijk dat Verweerder zou optreden voor de camping. Als een adviseur niet aan zijn zorgplicht richting een cliënt voldoet, kan hij aansprakelijk zijn voor de schade van de cliënt. De omvang van het financieel nadeel kan Klaagster niet zelf onderbouwen.


4. Het verweer

Verweerder stelt dat tijdens het aangaan en verlengen van de huurovereenkomst in 2001 en 2007 geen relatie bestond tussen Klaagster en Verweerder. Verweerder was zijn opdrachtgever Camping BV behulpzaam bij het opstellen van de huurovereenkomsten. Het gaat om huurovereenkomsten die in de branche gebruikelijk zijn en ook voor andere relaties van het kantoor gehanteerd werden.
Eind 2011 heeft Klaagster Verweerder benaderd. Om een persoonlijk faillissement en gedwongen liquidatie te voorkomen heeft Verweerder een crediteurenakkoord voorgesteld. Daarbij was de continuïteit van de campingwinkel van groot belang. De campingeigenaar zou vanaf 1 juni 2012 maandelijks € 750 ontvangen als huur voor de winkel en inloop achterstand. De nieuwe huurovereenkomst werd afgesloten voor een looptijd van 2 jaar. Een adviseur staat machteloos als maandelijkse betalingsafspraken niet worden nagekomen.
Verweerder heeft na het bereiken van het crediteurenakkoord geen enkele financiële informatie over Klaagster met zijn echtgenote gedeeld.
Verweerder had geen eigen belang bij de huurovereenkomsten. Bij gedwongen verkoop wegens faillissement was voor de roerende zaak een lagere opbrengst verkregen en had Klaagster de exploitatie van de campingwinkel niet kunnen continueren.
Klaagster heeft Verweerder niet verzocht haar te vertegenwoordigen bij de rechtbank.
Het is niet duidelijk op welke belastingschuld Klaagster doelt en waarom die schuld aan Verweerder te wijten zou zijn.
Klaagster heeft niet onderbouwd dat zij financieel nadeel lijdt.

In zijn conclusie van dupliek geeft Verweerder met betrekking tot de huurperiode aan dat er een nieuwe situatie was ontstaan en er een flinke huurachterstand was. Hij merkt tevens op dat de kantonrechter heeft geverifieerd of Klaagster zich bewust was van hetgeen ter zitting werd behandeld. De huurachterstand is aan Klaagster bekend gemaakt. Klaagster heeft zich tegen de nieuwe eigenaar van de camping, die de brief mede heeft ondertekend, uitgelaten over de kwaliteit van het seizoen.


5. Beoordeling van de klacht

5.1. Mondelinge behandeling door de Raad van Tucht in afwezigheid van Klaagster.

5.1.1. Vooropgesteld wordt dat de Raad van Tucht hecht aan de aanwezigheid van beide partijen bij de mondelinge behandeling van een klacht.

5.1.2. Na ontvangst van de conclusie van repliek van Klaagster heeft de Raad van Tucht ondanks diverse verzoeken en pogingen tot contact (zie de onderdeel 1, de loop van het geding, van deze uitspraak) niets meer van Klaagster vernomen. De Raad van Tucht heeft Klaagster verzocht om extra contactgegevens, maar die heeft Klaagster niet verstrekt. De Raad van Tucht is van oordeel dat Klaagster in de gegeven omstandigheden zowel voor de mondelinge behandeling op 4 maart 2016 als voor de mondelinge behandeling op 10 juni 2016 deugdelijk is opgeroepen. Op beide data is zij zonder bericht van verhindering niet verschenen.

5.1.3. Onder deze omstandigheden is de Raad van Tucht van oordeel dat de mondelinge behandeling in het belang van de voortgang van de procedure en gelet op de onzekerheid waarin Verweerder al enige tijd verkeerde, doorgang kon vinden ondanks de afwezigheid van Klaagster.


5.2. Tot de gedingstukken rekenen van de conclusie van repliek van Klaagster

Klaagster is in de gelegenheid gesteld een conclusie van repliek in te dienen. De conclusie van repliek moest uiterlijk op 28 december 2016 door de Raad van Tucht zijn ontvangen. Nu de conclusie van repliek pas na 28 december 2016 is ontvangen, slaat de Raad van Tucht in beginsel geen acht op dat stuk. Gelet echter op het feit dat Verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te zullen maken tegen de te late indiening van de conclusie van repliek (zie hiervoor onder 1.5), heeft de Raad van Tucht een uitzondering gemaakt en de conclusie van repliek toch deel laten uitmaken van het dossier. Hierop heeft Verweerder bij conclusie van dupliek tijdig gereageerd.


5.3. Klachtonderdelen 1 en 2: het niet dan wel onjuist informeren over de huurcontracten en het uitblijven van financieel advies over de huurachterstand.

5.3.1. Klaagster en Verweerder verschillen kennelijk van mening over wat de opdracht van Klaagster aan Verweerder precies inhield. In geval van een dergelijk verschil van mening, rust op het NOB-lid in beginsel de bewijslast van de juistheid van zijn visie. Een schriftelijke opdrachtbevestiging is daarvoor de meest aangewezen wijze.

5.3.2. In dit geval is geen opdrachtbevestiging opgesteld. Voor de klachtonderdelen 1 en 2 kan de Raad van Tucht echter niet beoordelen of Verweerder in dit verband tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft stellig ontkend dat Klaagster de door haar genoemde verzoeken om dienstverlening heeft gedaan. Klaagster heeft daar tegenover geen enkel (begin van) bewijs geleverd dat ze Verweerder (expliciet) heeft gevraagd haar te informeren over de huurcontracten dan wel haar financieel te adviseren over de huurachterstand – werkzaamheden die niet vanzelfsprekend tot het takenpakket van een belastingadviseur behoren – en ook niet dat die informatie dan wel dat advies vervolgens, ondanks haar verzoek, is uitgebleven.

5.3.3. De Raad van Tucht acht de klachtonderdelen 1 en 2 dan ook ongegrond.


5.4 . Klachtonderdeel 3: belangenverstrengeling

5.4.1. In het geval dat tussen een cliënt van een NOB-lid en (een onderneming van) zijn echtgenote een zakelijke relatie bestaat, moet dat NOB-lid zich realiseren dat zich tegenstrijdige belangen kunnen aandienen. Die mogelijkheid moet met partijen worden besproken. Verder moet het NOB-lid met partijen bespreken wiens belangen hij zal blijven vertegenwoordigen indien tegenstrijdige belangen zich voordoen en de partij die niet langer vertegenwoordigd zal worden, adviseren om zelf elders advies in te winnen. Het verdient daarbij de voorkeur dat het besprokene schriftelijk wordt vastgelegd.

5.4.2. Verweerder trad op namens (de onderneming van) zijn echtgenote en Klaagster, en heeft niet met alle betrokkenen openlijk besproken wat de mogelijkheden en belemmeringen zouden zijn. De (klachtwaardige) schijn van belangenverstrengeling is daarmee in beginsel een gegeven.

5.4.3. In de omstandigheden van het onderhavige geval (zie ook 2.4) meent de Raad van Tucht echter dat voor Klaagster duidelijk had moeten zijn dat Verweerder zeer nauw betrokken was bij Camping BV en dat hij bij het bereiken van een crediteurenakkoord voor Klaagster en ook nadien bij de wijziging van de huurovereenkomsten primair de belangen van de camping behartigde.

5.4.4. Verweerder heeft gemotiveerd ontkend dat hij financiële gegevens van Klaagster heeft doorgespeeld naar (de onderneming van) zijn echtgenote. Klaagster wijst ter onderbouwing van haar stelling dat die gegevens wel zijn doorgespeeld op het feit dat in de in 2.9 geciteerde brief van 10 november 2014 van Camping BV staat: “– ondanks het uitzonderlijke goede seizoen voor u –”. De Raad van Tucht meent dat hiermee onvoldoende bewijs is geleverd dat Verweerder financiële gegevens over Klaagster heeft doorgespeeld.

5.4.5. De wijziging van de huurcontracten en de rechtszaak bij de kantonrechter vinden hun oorsprong in de kern in het onvoldoende aanwezig zijn van vertrouwen dat Klaagster huur zou betalen. Klaagster heeft op een enkele maand na in 2012 en 2013 geen huur betaald. De ten tijde van het gesloten crediteurenakkoord bestaande huurachterstand is nadien alleen maar verder opgelopen. Het is derhalve objectief bezien begrijpelijk dat van de zijde van Camping BV werd ingezet op een kortere huurperiode. Niet aannemelijk is geworden dat Verweerder puur uit eigen belang heeft gehandeld. Klaagster heeft bovendien het tot de kantonrechter gerichte verzoek mede ondertekend. Het feit dat Verweerder tijdens de zitting bij de kantonrechter optrad voor de camping had Klaagster, zoals al eerder opgemerkt, kenbaar moeten zijn.

5.4.6. Gelet op het bovenstaande faalt klachtonderdeel 3.


5.5. Klachtonderdeel 4: belastingschulden

5.5.1. Klaagster heeft naar het oordeel van de Raad van Tucht onvoldoende onderbouwd waarom zij van mening is dat het feit dat zij belastingschulden heeft is te wijten aan tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten van Verweerder. Het is de Raad van Tucht uit de door Klaagster in de procedure ingebrachte stukken niet duidelijk geworden waaruit het tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten van Verweerder volgens Klaagster in deze zou bestaan. De Raad van Tucht acht klachtonderdeel 4 dan ook ongegrond.


5.6. Financieel nadeel

5.6.1. Op grond van het Reglement Tuchtzaken beoordeelt de Raad van Tucht of een NOB-lid zijn werkzaamheden op een eerlijke, zorgvuldige en behoorlijke wijze verricht, zich houdt aan wet- en regelgeving en zich verder onthoudt van al wat overigens in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep. De Raad van Tucht kan een klacht niet-ontvankelijk, ongegrond dan wel gegrond verklaren. In het laatste geval al dan niet met oplegging van een in het Reglement Tuchtzaken omschreven maatregel.

5.6.2. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de Raad van Tucht te oordelen over eventuele aansprakelijkheid van een NOB-lid voor financieel nadeel dat een klager door toedoen of nalaten van dat NOB-lid stelt te hebben geleden.

5.6.3. Voor zover in de klacht van Klaagster een verzoek aan de Raad van Tucht moet worden gelezen zich uit te laten over aansprakelijkheid van Verweerder voor het door Klaagster geleden financieel nadeel, heeft dus te gelden dat de Raad van Tucht daartoe niet bevoegd is.


5.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de Raad van Tucht de klacht ongegrond verklaren.


6. Beslissing

De Raad van Tucht verklaart de klacht ongegrond.

De beslissing is genomen door mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser, de heer mr. F.M.M. Duynstee en de heer drs. P.H.M. Flipsen, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 10 juni 2016 in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. M.M. Breij als griffier.

De schriftelijke weergave van de beslissing   dat wil zeggen de uitspraak als bedoeld in het Reglement Tuchtzaken   is door voorzitter en griffier ondertekend op 4 juli 2016.