U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 4 februari 2013 (T 310).

04 februari 2013

Uitspraak Raad van Tucht 4 februari 2013 (T 310). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 16 oktober 2013 (B 86).


- Verweerder maakt in zijn – in opdracht van de (ex)vrouw van Klager opgestelde – rapport voldoende duidelijk welke (beperkte) informatie hij tot zijn beschikking had en wat de gevolgen daarvan zijn voor zijn conclusie.


Gewezen op de klacht van Klager,

tegen

Verweerder, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.


1. De loop van het geding

Het klachtschrift, gericht tegen Verweerder, is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 8 augustus 2012. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klager heeft gerepliceerd en met dagtekening 15 november 2012 een aanvullend stuk ingediend. Verweerder heeft nadien gedupliceerd.

Ter zitting van de Raad van Tucht op 11 januari 2013 te Amsterdam zijn verschenen en gehoord Klager, alsmede Verweerder, tot bijstand vergezeld door een advocaat.

Op 10 januari 2013 heeft Klager nog een nader stuk ingediend. De Raad van Tucht heeft geoordeeld dat dit stuk te laat is ingediend, heeft het stuk buiten beschouwing gelaten en ter zitting aan Klager geretourneerd.

Ook na de zitting heeft Klager diverse stukken ingediend. De Raad van Tucht slaat op die stukken evenmin acht.


2. De feiten

2.1.  Gelet op hetgeen door partijen schriftelijk is verhandeld en ter zitting mondeling is toegelicht, merkt de Raad van Tucht voor het onderhavige geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2.  Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Klager stelt in dit kader dat hij een vordering heeft op zijn (ex)vrouw van € 14.446.

2.3.  In het kader van de door Klager gestelde vordering heeft Verweerder in opdracht van de (ex)vrouw de door haar aan Verweerder ter beschikking gestelde bankafschriften en overeenkomsten geanalyseerd. Bij brief van 25 mei 2012 heeft Verweerder de advocaat van de (ex)vrouw bericht over zijn onderzoek en over andere zaken die hem zijn opgevallen:

“Voor dit onderzoek heb ik van de (ex)vrouw bankrekeningafschriften ontvangen en diverse aktes en leningsovereenkomsten. De volgende afschriften heb ik ontvangen:
(…)
Tevens heb ik een akte van licentie d.d. 28-7-2008 en een akte van geldlening d.d. 30-6-2009 en 29-12-2009 ontvangen.
(…)

Conclusie
Er heeft met een veelvoud van rekeningen een enorme hoeveelheid overboekingen plaatsgevonden. Aangezien Klager zegt zelf geen inkomen te hebben, zijn de verschillende bedragen die zouden zijn geleend door de (ex)vrouw van Stichting X of van Klager direct of indirect van de (ex)vrouw afkomstig, tenzij Klager kan aantonen dat hij over zelfstandig vermogen beschikt. Aangezien hij over alle administratieve bescheiden beschikt, hoort de bewijslast bij hem te liggen.
Bij dit “zelfstandig” vermogen van Klager moeten de betalingen aan hem op grond van licentie contracten en andere overeenkomsten e.d. (als voorbeeld gelden de betalingen van € 19.037 in december 2009) niet worden meegenomen aangezien deze overeenkomsten m.i. geen juiste rechtsgrond geven voor de betalingen. Als gevolg daarvan zijn alle betalingen van de (ex)vrouw aan Klager of aan Stichting X onverplicht gedaan en terug te vorderen.
In alle gevallen heeft Klager geen € 20.000 te vorderen van de (ex)vrouw, maar is er naar mijn mening sprake van een vordering van de (ex)vrouw op Klager.
De hoogte van deze vordering is op dit moment door mij aan de hand van de aan mij ter beschikking gestelde gegevens niet te bepalen.
Daarvoor is het gewenst om veel meer informatie te ontvangen van Klager, aangezien hij alle administratieve bescheiden onder zich heeft.”

2.4.  In de echtscheidingsprocedure heeft de (ex)vrouw vervolgens bij de rechtbank de door Klager gestelde vordering betwist en gesteld dat zij een vordering heeft op Klager, begroot op een bedrag van € 68.917.

2.5.  In haar beschikking  van 9 november 2012 heeft de rechtbank onder meer beslist dat Klager geen vordering heeft op zijn (ex)vrouw, maar dat zij een vordering heeft op hem van in totaal € 68.917.
De rechtbank overwoog daartoe onder meer:

“vordering van de man op de vrouw van € 14.446,--
(…)
vordering van de vrouw op de man van € 68.917,--
(…)
Voor de beoordeling van deze vorderingen stelt de rechtbank het volgende voorop. (…) De man heeft tot nog toe niet de gevraagde informatie overgelegd en zich ook niet onvoorwaardelijk bereid verklaard hiertoe over te gaan. (…) Op grond van het bepaalde in artikel 21 en 22 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belangzijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren en door de rechtbank gevraagde informatie volledig en naar waarheid over te leggen. Bij gebreke hiervan kan de rechtbank de conclusie trekken die haar geraden voorkomt.
(…)
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat het opgestelde onderzoeksrapport van Verweerder niet neutraal/onpartijdig zou zijn. De man is meerdere malen uitgenodigd mee te werken aan de opstelling van dit rapport en heeft dit uiteindelijk om hem moverende maar onduidelijke redenen geweigerd. (…)”


3. De klacht

Klager stelt dat Verweerder heeft gehandeld in strijd met de artikelen 1, 2, 3, 4, 8 en 9 van het Reglement Beroepsuitoefening van de NOB. Klager verwijt Verweerder onder meer dat Verweerder onbekwaam is, structurele slordigheden en onheusheden hanteert, zich bedient van bewuste onwaarheden, misleidende formuleringen en ondeugdelijke argumentaties, louter speculatieve (niet onderbouwde) aannames poneert, niet in alle (financiële) vrijheid en onafhankelijkheid handelt, zich alleen kritisch uit ten aanzien van Klager en niet ten aanzien van zijn (ex)vrouw, zich als fiscaal econoom uitlaat over juridische kwalificaties en niet over fiscale gevolgen en onzekerheden, zijn geheimhoudingsplicht jegens Klager heeft geschonden, werkzaamheden heeft verricht die buiten zijn expertise liggen, stellige uitspraken heeft gedaan, hoewel zijn informatie incompleet was, zonder machtiging van Klager als deskundige optreedt in de echtscheidingsprocedure en de (ex)vrouw van Klager adviseert tot het plegen van economische delicten.

Bij repliek heeft Klager onder meer nog aangevoerd dat Verweerder opzettelijk de eer en goede naam van Klager aantast en dat Verweerder niet had mogen afgaan op de juistheid en de volledigheid van de door zijn (ex)vrouw verstrekte gegevens. Hij had zich van zijn dienstverlening moeten onthouden totdat zijn (ex)vrouw alle gegevens had aangeleverd. Daarnaast stelt hij dat het Verweerder niet lijkt te deren welke impact zijn zienswijze heeft op derden.


4. Het verweer

Verweerder stelt dat hij niet klachtwaardig heeft gehandeld. Hij heeft zijn werkzaamheden op een eerlijke, zorgvuldige en behoorlijke wijze verricht.

Zijn belangrijkste taak was een (financiële) analyse te maken van de bankafschriften en de stukken, voor zover de (ex)vrouw daarover kon beschikken, om de stelling van Klager - dat hij een vordering op zijn (ex)vrouw zou hebben - te weerleggen. De analyse van de bevindingen is terug te vinden in de brief van 25 mei 2012 (zie 2.3). Klager wilde niet meewerken en gaf geen openheid van zaken. De (ex)vrouw was de cliënte van Verweerder, en hij heeft op geen enkele wijze de belangen van Klager gediend. Verweerder wijst erop dat hij in beginsel mag afgaan op de juistheid en volledigheid van de gegevens die de (ex)vrouw hem heeft verstrekt zolang in redelijkheid geen aanwijzingen van het tegendeel blijken. Hij heeft zijn werkzaamheden in vrijheid en onafhankelijkheid verricht. De (ex)vrouw heeft Verweerder ontheven van de verplichting tot geheimhouding. Wat de tuchtprocedure betreft, mag Verweerder tot openbaarmaking overgaan voor zover dat noodzakelijk is voor de verdediging van zijn eigen belangen.

Bij dupliek merkt Verweerder onder meer op dat de rechtbank zich mede baseert op eigen bevindingen en niet uitsluitend op het rapport van Verweerder. Niet duidelijk is op welke fiscale onzekerheden Klager doelt, maar de advisering door Verweerder heeft geen fiscale onzekerheden veroorzaakt, die niet ook zijn veroorzaakt door het eigen handelen van Klager. Hij stelt dat Klager de suggestie dat Verweerder zich schuldig zou hebben gemaakt aan fraude niet onderbouwt.

Ter zitting heeft Verweerder de Raad van Tucht verzocht Klager te veroordelen in de kosten van de klachtprocedure.


5. Beoordeling van de klacht

5.1.  De Raad van Tucht stelt voorop dat Verweerder heeft gewerkt voor de (ex)vrouw van Klager en niet voor Klager zelf. De taak van Verweerder was het voor de (ex)vrouw analyseren van de bij haar beschikbare bankafschriften en overeenkomsten in verband met de door Klager gestelde vordering op zijn (ex)vrouw. De rechtbank heeft, in lijn met hetgeen Verweerder voor de Raad van Tucht heeft gesteld, overwogen dat Klager om hem moverende redenen niet heeft meegewerkt aan het opstellen van het rapport en het verstrekken van informatie.

5.2.  Mede gezien het feit dat Verweerder in zijn rapportage duidelijk melding heeft gemaakt van de beperkte informatie die hij tot zijn beschikking had en de gevolgen daarvan voor zijn conclusie, is de Raad van Tucht niet gebleken van enige strijd van de zijde van Verweerder met de beroepsregels. Dat de rechtbank in haar uitspraak afgaat op de door de (ex)vrouw van Klager aan de rechtbank ter beschikking gestelde rapportage van Verweerder, kan Verweerder niet worden tegengeworpen.

5.3.  Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

5.4.  Kostenveroordeling

5.4.1.  Op grond van artikel 10, lid 4, van het Reglement Tuchtzaken kan de Raad van Tucht een lid aan wie een tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd, danwel een klager indien diens klacht ongegrond wordt verklaard, veroordelen tot vergoeding van de kosten welke de wederpartij ter zake van het geding heeft gemaakt.

5.4.2.  Nu de klacht ongegrond wordt verklaard en aan Verweerder geen tuchtrechtelijke maatregel zal worden opgelegd, bestaat niet de mogelijkheid om Verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door Klager gemaakte kosten.

5.4.3.  De Raad van Tucht ziet evenmin redenen om Klager in de onderhavige procedure in de kosten te veroordelen.

6. Beslissing

De Raad acht de klacht jegens Verweerder ongegrond en verstaat dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

De beslissing is genomen door mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser, drs. G.J.M. Jacobs en mr. W.R.M. Nan, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 11 januari 2013 in aanwezigheid van mevrouw mr.drs. M.M. Breij als griffier.