U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 4 december 2012 (T305b)

04 december 2012

Geanonimiseerde uitspraak Raad van Tucht 4 december 2012 (T305b)

Voorzitter: mw. mr. L.F. Gerretsen-Visser
Leden: mr. drs. P.J.M. Bruin en mr. F.M.M. Duynstee
Griffier: mw. mr. drs. M.M. Breij


- De Raad van Tucht beschouwt het uitblijven van overleg over op welke wijze en voor welke tarieven Verweerder zijn werkzaamheden zal verrichten (artikel 12, lid 1, van het RBU), bestaat (thans nog) discussie over wie de cliënt van Verweerder is en wat de tegenprestatie zou zijn van de – inmiddels verrichte – werkzaamheden, als een klachtwaardig nalaten van Verweerder. Een (door Verweerder gesteld) spoedeisend karakter en groot belang van de werkzaamheden maakt dit niet anders. Niet relevant is of een cliënt al dan niet uitdrukkelijk heeft geïnformeerd naar de hoogte van de komende nota.
- Het behoort noch tot de bevoegdheid van de Raad van Tucht zich uit te laten over de rechtmatigheid van de totstandkoming van declaraties noch een lid voor te schrijven dat een factuur moet worden ingetrokken

 

Gewezen op de klacht van Klager,

tegen

Verweerder, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.


1. De loop van het geding

Het klachtschrift, gericht tegen Verweerder, is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 20 februari 2012. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klager heeft een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid een conclusie van dupliek in te dienen.

De dochter van Klager heeft eveneens een klacht ingediend tegen Verweerder. Klager heeft de Raad van Tucht bij brief van 15 juni 2012 verzocht alle in de afzonderlijke zaken ingebrachte stukken deel te laten uitmaken van de dossiers in beide zaken. De Raad van Tucht is niet aan dit verzoek tegemoet gekomen, omdat Verweerder daarmee niet heeft ingestemd.

Ter zitting van de Raad van Tucht op 11 oktober 2012 te Amsterdam zijn de klachten van Klager en zijn dochter gelijktijdig behandeld. Verschenen en gehoord zijn Klager en zijn dochter. Verweerder is met berichtgeving, maar zonder reden van verhindering, niet verschenen.


2. De feiten

2.1.  De Raad van Tucht merkt de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2.  Begin november 2011 heeft Klager Verweerder telefonisch benaderd met het verzoek aan zijn dochter (en haar partner, de heer X) op korte termijn een advies te geven over de door hen voorgenomen verwerving van een onroerende zaak die eigendom was van A BV. Op verzoek van Verweerder heeft de dochter van Klager hem op 7 november 2011 per e-mail stukken gestuurd.

2.3.  Op 9 november 2011 heeft op het kantoor van Verweerder een bespreking plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren Verweerder, Klager, de dochter van Klager en de heer X. Klager heeft Verweerder tijdens deze bespreking als dank voor zijn advies een schilderij van zijn echtgenote aangeboden. Verweerder heeft niet aangegeven voor welke tegenprestatie (tarieven) hij zijn werkzaamheden zou verrichten.

2.4.  Met dagtekening 11 november 2011 heeft Verweerder aan de dochter van Klager een brief gestuurd, welke aanvangt als volgt:

“Ingevolge uw opdracht doen wij u hierbij een kort memo toekomen aangaande bovengenoemde aankoop.”

Nadien heeft Verweerder nog andere werkzaamheden verricht voor de dochter van Klager.

2.5.  Verweerder heeft met dagtekening 31 december 2011 een op naam van B, de onderneming van de dochter van Klager, gestelde factuur gestuurd ten bedrage van € 2.612,- (incl. btw).

2.6.  In zijn e-mail van 16 januari 2012 schrijft Klager aan Verweerder:

“Ik werd vanmorgen gebeld door [de dochter van Klager] die zeer verbaasd was dat zij een faktuur van jouw kantoor had ontvangen (…). Ikzelf was ook verbaasd en wist niet beter of er was een afspraak om jouw zeer gewaardeerde adviezen in een andere vorm en wijze te belonen. Mogelijk is de faktuur zonder jouw weten door het kantoor opgemaakt en aan je aandacht ontsnapt. (…)”

2.7.  Bij e-mail van 17 januari 2012 heeft Verweerder op de e-mail van Klager gereageerd:

“Wij hebben geen concrete afspraak gemaakt over een andere wijze van honoreren. Met geen clienten mag ik afwijkende afspraken maken van onze Beroepsorganisatie.!!!!!! [De dochter] presenteerde zich met haar businesscard en ik heb eerder laten doorschemeren dat er gewoon een nota zou volgen. Zakelijk is zakelijk.. (…)”

2.8.  In reactie op deze e-mail van 17 januari 2012 zond Klager dezelfde dag een e-mail aan Verweerder:

“Dit is dan echt een groot misverstand. Zoals je je wellicht kunt herrineren ben ik degene geweest, die jou heeft benaderd voor een afspraak (…). Bovendien heeft ons bezoek buiten de kantooruren plaats gevonden en heb ik expliciet bij het begin van ons gesprek voorgesteld dat we jouw advies van jou persoonlijk in privé wilden ontvangen en de honorering in privé uit een mooi schilderij zou bestaan voor jullie nieuwe woning in Z. Je hebt dit voorstel niet afgewezen en niet aangegeven dat het advies zakelijk zou worden uitgevoerd. Wij ervaarden en wisten niet beter of het hele gesprek en advies vond plaats in de persoonlijke vriendensfeer. (…) Mocht je toch bij je standpunt blijven, dan wil ik verzoeken de faktuur naar [de dochter] te crediteren en hem te stellen op onze firma C b.v. Ik ben immers degene geweest die jou heeft gevraagd om je advies en ik wil [de dochter] hier niet mee opzadelen. (…)”

2.9.  Op 31 januari 2012 stuurde Verweerder een e-mail aan Klager met onder meer de volgende tekst:

“(…) Voor alle duidelijkheid heb jij mij vooraf Niet gevraagd of ik überhaupt een schilderij nodig had ………. (…) Ik heb hier dan ook geen JA op gezegd.!!!!!!!
(…) Voorts heb ik niet alle uren in rekening gebracht. De nota op basis van de gemaakte uren zou circa E 3000 hebben bedragen. Voor een bedrijfsovername in een BV een zeer schappelijk tarief. !!! (…)”

2.10.  Op 2 februari 2012 zond Klager een e-mail aan Verweerder, onder meer inhoudende:

“Zowel in ons eerste telefonisch contact als de bespreking erna was er geen onduidelijkheid over een advies van jouw zijde met als tegenprestatie een schilderij van Z [RvT: de echtgenote van Klager], hetgeen door Z, [de dochter] en haar partner na navraag nogmaals aan mij is bevestigd.”

2.11.  Verweerder zond Klager op 7 februari 2012 een e-mail:

“Voor een afspraak zijn 2 partijen nodig . Bij jouw gold vanaf het begin het motto
–De wens is de vader van de gedachten- IK heb nimmer aangegeven dat ik schilderijen nodig had……. (…) Bovendien heb ik [de dochter] telefonisch laten weten dat een nota zou volgen.. (…)”

2.12.  Op 9 februari 2012 reageerde Klager per e-mail op het bericht van 7 februari 2012:

“(…) Je hebt nimmer [de dochter] telefonisch laten weten dat er een nota zou volgen (…). Ten slotte zijn er nu 3 fakturen gemaakt. Een op naam van B, een op naam van C b.v en ten slotte is er nu een derde faktuur op naam van [de dochter] en X persoonlijk. Wel laat ik daar heel duidelijk in zijn. Ik heb je benaderd en gevraagd tot het uitbrengen van een advies en als er betaald moet worden dan ben ik ook de partij waar aan zal moeten worden gefaktureerd. (…)”

2.13.  Bij e-mail van 10 februari 2012 reageerde Verweerder als volgt:

“Er zijn door 3 rekeningen en 2 creditnota/s uitgereikt .Een rekening uitgereikt aan diegene die juridisch de dienst heeft afgenomen zal worden ingevorderd.”


3. De klacht

Klager verwijt Verweerder dat hij
- niet kenbaar heeft gemaakt op te treden in zijn hoedanigheid als belastingadviseur, terwijl hij benaderd was als vriend (artikel 3 van het Reglement Beroepsuitoefening Nederlandse Orde van Belastingadviseurs; hierna: het RBU);
- geen overleg heeft gevoerd over de wijze waarop en tegen welke tarieven werkzaamheden verricht zouden worden (artikel 12 van het RBU); Klager betwist dat een opdracht is verstrekt;
- zijn declaratie niet heeft gebaseerd op de overeengekomen opdracht, tarieven heeft gehanteerd die niet zijn afgesproken, geaccordeerd of voorgelegd en dat hij een honorarium heeft vastgesteld dat niet in verhouding staat tot de daadwerkelijk geleverde prestatie (artikel 13 van het RBU).

Klager sluit zijn conclusie van repliek af als volgt:

“Ik wil u verzoeken Verweerder te wijzen op zijn onjuiste handelwijze in deze zaak in zijn hoedanigheid als erkend belastingadviseur en in uw uitspraak op te nemen dat zijn declaratie op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen en dient te worden ingetrokken.”


4. Het verweer

Verweerder stelt dat Klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, omdat hij slechts aangever van eenmalige cliënten is geweest.
Voorts stelt Verweerder dat hij nimmer heeft ingestemd met een betaling in natura. Gezien het spoedeisende karakter en het belang van de opdracht is niet geïnformeerd naar de hoogte van de komende nota. Uit de ontvangst op kantoor, het gebruik van briefpapier van Belastingadvieskantoor, kantoor e-mail en kantoortelefoon blijkt overduidelijk dat Verweerder handelde als belastingadviseur.
De hoogte van de nota is alleszins redelijk gezien de bestudeerde gegevens, het overlegde memo, de uitgebreide bespreking, de diverse telefoongesprekken met de dochter van Klager, de ervaring van de belastingadviseur, het belang van de zaak en het eenmalige en spoedeisende karakter.
Een NOB lid handelt in strijd met de eer en waardigheid van zijn beroep indien hij op kantoor werkzaamheden verricht, al dan niet met medewerking van personeel, en zich daarvoor in privé zou laten honoreren. Het is niet toegestaan om te declareren op C BV, zoals Klager verzocht.


5. Beoordeling van de klacht

5.1.  Ontvankelijkheid

5.1.1.  Uit artikel 17, lid 4, onder b, van de Statuten van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs volgt dat klachten kunnen worden ingediend door niet-leden, indien het hun eigen belang betreft. Naar het oordeel van de Raad van Tucht heeft Klager zijn eigen belang voldoende aannemelijk gemaakt, zodat Klager ontvankelijk is in zijn klacht.

5.2. Hoedanigheid van belastingadviseur

5.2.1.  Klager meent dat Verweerder kenbaar had moeten maken dat hij optrad als belastingadviseur, omdat hij was benaderd als vriend in de persoonlijke sfeer. Klager heeft Verweerder juist in verband met zijn fiscale kennis (al dan niet als vriend) benaderd voor fiscaal advies. Dan moet voor Klager duidelijk zijn geweest dat Verweerder optrad in zijn hoedanigheid van belastingadviseur. Verweerder hoefde dit in deze omstandigheden niet expliciet duidelijk te maken. Dit klachtonderdeel faalt derhalve.

5.3.  Afspraken over werkwijze en tarieven

5.3.1.  Het eerste lid van artikel 12 van het RBU bepaalt dat een lid, als hij een opdracht aanvaardt, met de cliënt overlegt op welke wijze en voor welke tarieven hij zijn werkzaamheden zal verrichten.

5.3.2.  Uit de stukken van het geding volgt dat Klager Verweerder een schilderij heeft aangeboden als tegenprestatie voor de te verrichten werkzaamheden. De Raad van Tucht acht op basis van de stukken van het geding aannemelijk dat Verweerder niet duidelijk op dit aanbod van Klager heeft gereageerd en dat hij voor aanvang van de werkzaamheden geen overleg heeft gevoerd met Klager of zijn dochter als bedoeld in artikel 12, lid 1, van het RBU. Verweerder heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de dochter van Klager, niet aannemelijk gemaakt dat hij daarover op enig moment telefonisch met de dochter van Klager heeft overlegd.

5.3.3.  Door het uitblijven van overleg in de zin van artikel 12, lid 1, van het RBU bestaat tussen Klager, zijn dochter en Verweerder (thans nog) discussie over wie de cliënt van Verweerder is en wat de tegenprestatie zou zijn van de – inmiddels verrichte – werkzaamheden. De Raad van Tucht beschouwt het uitblijven van dit overleg als een klachtwaardig nalaten van Verweerder. Hetgeen Verweerder schrijft in zijn brief van 11 november 2011 aan de dochter van Klager (zie 2.4) maakt zulks niet anders. Datzelfde geldt voor het door Verweerder gestelde spoedeisende karakter en belang van de werkzaamheden. Niet relevant is dat Klager of zijn dochter niet uitdrukkelijk heeft geïnformeerd naar de hoogte van de komende nota.

5.3.4.  Dit klachtonderdeel slaagt.

5.4. Declaratie

5.4.1.  De Raad van Tucht oordeelt dat Klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat Verweerder het in rekening gebrachte honorarium in strijd met artikel 13 van het RBU
- dat bepaalt dat een lid zijn honorarium zal vaststellen met inachtneming van de aard, de omvang en het belang van de werkzaamheden - heeft vastgesteld. Bij dat oordeel neemt de Raad in aanmerking dat Klager ter zitting heeft verklaard dat aan het aangeboden schilderij een waarde van € 2.000,- à € 2.500,- moet worden toegekend, terwijl de factuur € 2.612,- inclusief omzetbelasting bedraagt. Dit klachtonderdeel faalt derhalve eveneens.

5.5. Verzoek in conclusie van repliek

In reactie op het verzoek van Klager in zijn conclusie van repliek (zie onderdeel 3 hiervoor) merkt de Raad van Tucht op dat het noch tot de bevoegdheid van de Raad behoort zich uit te laten over de rechtmatigheid van de totstandkoming van declaraties noch een lid voor te schrijven dat een factuur moet worden ingetrokken.

5.6. Conclusie

De Raad acht de klacht gelet op hetgeen onder 5.3 is overwogen gegrond.


6. Beslissing

De Raad acht de klacht jegens Verweerder gegrond en verstaat dat hem een schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd.

De beslissing is genomen door mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr.drs. P.J.M. Bruin en mr. F.M.M. Duynstee, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 11 oktober 2012 in aanwezigheid van mevrouw mr.drs. M.M. Breij als griffier.