U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 4 december 2012 (T 306)

04 december 2012

Uitspraak Raad van Tucht 4 december 2012 (T306)

Voorzitter: mw. mr. L.F. Gerretsen-Visser
Leden: mr. drs. P.J.M. Bruin en mr. F.M.M. Duynstee
Griffier: mw. mr. drs. M.M. Breij


- Van Verweerder kon, gezien de aard van de door Klaagster aan Belastingadvieskantoor verstrekte opdracht – die al jaren enkel bestond uit het verzorgen van de aangifte IB/PVV – niet worden verwacht dat hij Klaagster vooraf informeert over wetswijzigingen of haar proactief adviseert.
- Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door het indienen van de aangifte, nadat Klaagster had aangegeven dat de aangifte toch niet mocht worden ingediend. Bij het oordeel dat dit niet klachtwaardig is weegt de Raad van Tucht mee dat niet gebleken is dat de ingediende aangifte onjuist was en dat Verweerder Klaagster tijdig heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om tegen de aanslag op te komen.

Gewezen op de klacht van Klaagster

tegen

Verweerder, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.


1. De loop van het geding

Het klachtschrift, gericht tegen Verweerder, is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 12 april 2012. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klaagster heeft een conclusie van repliek en Verweerder een conclusie van dupliek ingediend.

Ter zitting van de Raad van Tucht op 11 oktober 2012 te Amsterdam zijn verschenen en gehoord Klaagster alsmede Verweerder.


2. De feiten

2.1.  Gelet op hetgeen door partijen schriftelijk is verhandeld en ter zitting mondeling is toegelicht, merkt de Raad van Tucht voor het onderhavige geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2.  Klaagster is 40 jaar cliënt geweest bij (voorgangers van) Belastingadvieskantoor. Tot 1 januari 2009 viel Klaagster onder eindverantwoordelijkheid van de heer X. Met ingang van diezelfde datum had Verweerder de eindverantwoordelijkheid.

2.3.  Klaagster is eigenaar van een onroerende zaak aan de a-straat te Z. Een deel van de onroerende zaak verhuurt zij aan een derde. In een ander deel oefent zij een praktijk in de psychotherapie uit. Klaagster woont in het overige deel van de onroerende zaak.

2.4.  Door Belastingadvieskantoor liet Klaagster haar aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) verzorgen. Mevrouw Y verrichtte feitelijk de werkzaamheden en onderhield het contact met Klaagster. De aangiften IB/PVV werden ter accordering en ondertekening naar Klaagster verzonden. Tot en met de aangifte IB/PVV over het jaar 2009 heeft Klaagster de aangiften zonder enige opmerking ondertekend en retour gezonden.

2.5.  Op 2 februari 2011 schreef Klaagster aan Belastingadvieskantoor, t.a.v. mevrouw Y:

“(…) Van de belastingdienst ontving ik bijgaande aangiftebrief 2010. Deze aangiftebrief stuur ik met het verzoek t.z.t. weer de aangifte te verzorgen. (…)”

2.6.  Op 7 november 2011 heeft Verweerder de aangifte IB/PVV 2010 aan Klaagster verzonden, resulterend in een te betalen bedrag van €. Op 9 november 2011 heeft Klaagster de met de aangifte IB/PVV 2010 meegestuurde akkoordverklaring ondertekend en geretourneerd. Op 10 november 2011 heeft Klaagster Verweerder telefonisch verzocht de aangifte IB/PVV 2010 toch niet in te dienen. De aangifte IB/PVV 2010 is door Belastingadvieskantoor ingediend op 11 november 2011.

2.7.  Bij factuur van 9 november 2011 is aan Klaagster voor het verzorgen van de aangifte IB/PVV 2010 een bedrag van € in rekening gebracht.

2.8.  Met dagtekening 14 november 2011 heeft Klaagster aan mevrouw Y en Verweerder een brief gestuurd over de aangifte IB/PVV 2010. Klaagster sluit haar brief af met de tekst:

“Ik wil graag dat u heffingskorting (punt 1) Box 3 (punt 2) (…) (punt 3) en aftrekposten eigen woning (punt 4) aanpast. De belasting moet omlaag dat wordt met die punten wel duidelijk.”

2.9.  Verweerder heeft bij brief van 18 november 2011 gereageerd:

“Onze telefoongesprekken en uw brief van 14 november jl. heeft mij doen besluiten u een schriftelijke reactie te geven op uw opmerkingen.
(…)
1. Standaard heffingskortingen
De hoogte van de heffingskortingen zijn wettelijk vastgelegd en zijn gedeeltelijk afhankelijk van uw inkomen uit de praktijk. Dat betekent dat de heffingskortingen jaarlijks kunnen fluctueren. (…)
2. Aangifte box 3
Zoals ik u heb uitgelegd hebben wij tot en met 2009 de door u verhuurde woning aan de a-straat gewaardeerd op basis van de werkelijk door u ontvangen huur. (…) Vanaf 2010 zijn wij gebonden aan een door de wet vastgestelde waarderingsmethodiek. Deze methodiek houdt in dat het uitgangspunt is de WOZ-waarde. Hierop mogen wij 40% corrigeren in verband met de lagere huur die u ontvangt. De nieuwe, verplichte waarderingsmethodiek leidt er wel toe dat de waarde van de woning die wij moeten aangeven in box 3 ruim 2 keer zo hoog is dan de waarde die wij voorheen hanteerden.
3. (…)
4. Aftrekposten hypotheken
Wij kunnen alleen de hypotheekrente aftrekken voor het deel dat betrekking heeft op uw eigen woning en de praktijk. Daarom is al een aantal jaar een deel van de hypotheek (€) opgenomen in box 3. De rente op dit deel is niet aftrekbaar. Dat is ongeveer een bedrag van € per jaar.

Gezien het bovenstaande zie ik geen reden uw aangifte inkomstenbelasting 2010 te herzien.”

2.10.  Met dagtekening 1 december 2011 is de definitieve aanslag IB/PVV 2010 opgelegd conform de ingediende aangifte. De uit deze aanslag volgende te betalen belasting heeft Klaagster voldaan op 5 december 2011.

2.11.  In haar brief van 5 januari 2012 schrijft Klaagster aan Verweerder:

“Door noodweer (heftige storm) moest ik de afspraak voor vandaag afzeggen. Punten van belang:
Punt 1: (…) Dit verzoek [om de aangifte IB/PVV 2010 niet in te dienen; RvT] werd genegeerd en op 1 december 2011 verscheen de aanslag. (…)
Punt 2: (…) Totaal geen info vooraf [over de wijze van box 3-heffing in het jaar 2010; RvT] waardoor de klant niet kon anticiperen op flinke verhoging i.v.m. verhuurd pand. (…) De Gemeente kan in 2012 pas aangesproken worden op hoge WOZ-waarde. Al met al een verlies van 5.000 tot 10.000 Euro over 2010 en 2011.
Punt 3: Op basis van door nalatigheid gebrek aan informatie en communicatie waardoor extra kosten aan belasting 2010 + 2011 verzoek ik u de nota van 9.11.2011 te crediteren.
Een verdere afspraak lijkt me niet noodzakelijk. Van verdere diensten wil ik geen gebruik meer maken. (…)”

2.12.  In zijn brief van 6 januari 2012 is Verweerder ingegaan op de brief van Klaagster van 5 januari 2012:

“Punt 1 (…) Door het terugsturen van de door u ondertekende akkoordverklaring is de aangifte toch verstuurd voordat ik kon ingrijpen. De definitieve belastingaanslag is opgelegd op 1 december 2012. U heeft dan in ieder geval tot 12 januari 2012 de tijd bezwaar te maken tegen de aanslag. Zonder uw toestemming kan ik geen bezwaar maken tegen de opgelegde aanslag. (…) Overigens ben ik van mening dat de aanslag is opgelegd conform de geldende fiscale regels. (…)
Punt 2 Ik had u in een persoonlijk gesprek ook willen uitleggen dat de grondslag voor de WOZ-waarde anders is dan voor uw aangifte inkomstenbelasting. Het is de vraag of de WOZ-waarde wel verlaagd kan worden. (…)
Punt 3 Ik onderschrijf niet uw stelling dat wij nalatig zijn geweest. Conform uw opdracht hebben wij uw aangifte inkomstenbelasting verzorgd. De hiervoor gemaakte kosten hebben wij u in rekening gebracht. Ik verzoek u dan ook onze factuur per omgaande te voldoen aangezien de betalingstermijn inmiddels is verstreken. (…)”


3. De klacht

Klaagster stelt dat Verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij de overdracht van haar dossier door de heer X aan Verweerder, onder meer door geen kennis met haar te maken. Daarnaast is ze van mening dat Verweerder onvoldoende met haar heeft gecommuniceerd en haar onvoldoende heeft geïnformeerd en geadviseerd.


4. Het verweer

Gezien de contacten tussen Klaagster en mevrouw Y bestond geen directe aanleiding om kennis te maken met Klaagster. Niet duidelijk was dat zij kennis wilde maken en persoonlijk advies wenste.

Verweerder stelt dat Klaagster weigerde een gesprek aan te gaan en dat hij er alles aan heeft gedaan om haar te informeren over de gewijzigde regelgeving omtrent de waardering van het verhuurde deel van haar onroerende zaak in box 3. Als zij eerder op de hoogte was geweest, was de belastingheffing niet lager geweest. Het juist toepassen van de belastingwetgeving met als gevolg hogere belastingaanslagen kan de adviseur niet verweten worden.


5. Beoordeling van de klacht

5.1.  Ter zitting heeft Klaagster aangegeven dat zij van haar nieuwe adviseur heeft begrepen dat zij, als zij haar praktijk in de psychotherapie beëindigt, zal worden geconfronteerd met een belastingclaim. Zij neemt Verweerder de dreigende belastingclaim kwalijk. De Raad van Tucht merkt op dat dit geen onderdeel vormt van de door Klaagster ingediende klacht, zodat de Raad hierop niet ingaat.

5.2.  De Raad van Tucht oordeelt dat Klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat Verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij de overname van haar dossier. De Raad acht daarbij van belang dat mevrouw Y zowel voor als na de overdracht de primaire behandelaar en contactpersoon van Klaagster was. Niet gebleken is dat Klaagster bij mevrouw Y of bij Verweerder heeft aangegeven dat ze een gesprek wilde met of een advies wilde van Verweerder. De Raad van Tucht acht aannemelijk dat Klaagster mevrouw Y enkel heeft verzocht de aangifte IB/PVV 2010 te verzorgen. Gezien de inhoud van haar klachtschrift, verwachtte Klaagster van Verweerder kennelijk meer dan zij heeft gevraagd. De Raad oordeelt dat van Verweerder, gezien de aard van de door Klaagster aan Belastingadvieskantoor verstrekte opdracht – die al jaren enkel bestond uit het verzorgen van de aangifte IB/PVV – niet kon worden verwacht dat hij Klaagster vooraf informeert over wetswijzigingen of haar proactief adviseert. Ook overigens is de Raad van Tucht niet gebleken dat voor Verweerder objectief gezien een directe aanleiding bestond om voor 10 november 2011 in contact te treden met Klaagster. Van klachtwaardig handelen door Verweerder is geen sprake.

5.3.  De Raad oordeelt dat Verweerder, nadat Klaagster heeft aangegeven niet tevreden te zijn, in zijn brieven van 18 november 2011 en 6 januari 2012 adequaat en uitgebreid heeft gereageerd op de vragen en opmerkingen van Klaagster. Ook wat betreft de periode na 9 november 2011 kan Verweerder niet worden verweten dat hij onvoldoende met Klaagster heeft gecommuniceerd.

5.4.  Klaagster heeft ter zitting niet kunnen aangeven wat niet correct zou zijn aan de door Belastingadvieskantoor ingediende aangifte IB/PVV 2010. Voor zover Klaagster over de inhoud van deze aangifte heeft willen klagen (zie onder 2.8) faalt deze klacht, nu de Raad niet is gebleken van onregelmatigheden in de aangifte.

5.5.  Verweerder heeft naar het oordeel van de Raad van Tucht onzorgvuldig gehandeld door het indienen van de aangifte IB/PVV 2010 op 11 november 2011, nadat Klaagster op 10 november 2011 telefonisch had aangegeven dat de aangifte toch niet mocht worden ingediend. Dit handelen acht de Raad echter niet klachtwaardig. Bij dat oordeel weegt de Raad mee dat niet gebleken is dat de ingediende aangifte IB/PVV 2010 onjuist was en dat Verweerder Klaagster in zijn brief van 6 januari 2012, dus vóór het onherroepelijk worden van de aanslag, heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om tegen de aanslag op te komen.

5.6.  Voor het overige is de Raad van oordeel dat Klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt welk belang van Klaagster Verweerder zou hebben geschaad.

5.7.  Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.


6. Beslissing

De Raad acht de klacht jegens Verweerder ongegrond.

De beslissing is genomen door mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr.drs. P.J.M. Bruin en mr. F.M.M. Duynstee, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 11 oktober 2012 in aanwezigheid van mevrouw mr.drs. M.M. Breij als griffier.