U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 30 april 2014 (T 330)

30 april 2014

Uitspraak Raad van Tucht 30 april 2014 (T 330)

Voorzitter: mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser
Leden: mr. drs. P.J.M. Bruin en mr. F.M.M. Duynstee
Griffier: mr. drs. M.M. Breij

 

  • het is niet mogelijk om (precies) dezelfde klacht, betrekking hebbend op (precies) hetzelfde nalaten, nogmaals aan de Raad van Tucht voor te leggen;
  • klachtprocedure bij de Raad van Tucht en een civielrechtelijk traject vormen in beginsel twee gescheiden trajecten; incassopogingen Verweerder in casu niet tuchtrechtelijk verwijtbaar;
  • in zijn algemeenheid kan niet worden gesteld dat sprake is van een klachtwaardig nalaten van een lid, indien dat lid niet wil overleggen over een uitspraak van de Raad van Tucht, waarin hij tuchtrechtelijk is veroordeeld, ook niet indien klagers daarom verzoeken;
  • geen sprake van misbruik van klachtenrecht.

 

Gewezen op de klacht van Klager en Klaagster, hierna gezamenlijk te noemen Klagers,

tegen

Verweerder.

 

1. De loop van het geding

De klacht, gericht tegen Verweerder, is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 10 december 2013. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Ter zitting van de Raad van Tucht op 28 maart 2014 te Amsterdam zijn Klagers verschenen en gehoord. Verweerder is met berichtgeving, maar zonder reden van verhindering, niet verschenen.

 

2. De feiten

2.1. De Raad van Tucht merkt de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2. Klager heeft in februari 2012 en Klaagster heeft in maart 2012 een klacht tegen Verweerder ingediend bij de Raad van Tucht. De mondelinge behandeling van die klachten heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2012. De uitspraken van de Raad van Tucht dateren van 4 december 2012.

2.3. Bij e-mail van 23 maart 2012 heeft Verweerder Klaagster onder meer bericht:

“De invordering zullen wij via een dagvaarding voor de Kantonrechter (…) voortzetten en Niet wachten op de uitkomst van de Raad van Tucht.”

2.4. In zijn e-mail van 30 maart 2012 schrijft Verweerder Klaagster onder meer:

“Uit mijn moverende redenen zal ik de dagvaarding (rente en kosten lopen na de in gebreke stelling gewoon door) niet eerder laten uitbrengen dan 12 April 2012.”

2.5. Met dagtekening 13 augustus 2012 heeft Verweerder Klaagster een brief gestuurd met onder meer de volgende tekst:

“Hierbij stellen wij u opnieuw in gebreke in verband met de niet betaling van onze nota (…). Wij constateren dat u ondanks onze aanmaning van 22 februari jl. en de ingebrekestelling van 6 maart 2012 niet aan uw betalingsverplichting hebt voldaan (…).

Mocht de onderhavige nota niet op 24 augustus a.s. door u betaald zijn dan zullen wij terstond overgaan tot het uitbrengen van de dagvaarding.”

2.6. Met dagtekening 24 september 2012 ontving Klaagster een brief van het Incassobureau:

“Tot ons wendde zich (…) [RvT: het Belastingadvieskantoor van Verweerder; hierna: het Belastingadvieskantoor] (…). Wij verzoeken u, en sommeren u voor zoveel nodig, het totaal verschuldigde bedrag (…) binnen 8 dagen na heden rechtstreeks aan ons kantoor te voldoen (…), bij gebreke waarvan wij opdracht hebben tot gerechtelijke incasso over te gaan (…).”

2.7. Met dagtekening 5 oktober 2012 ontving Klaagster nog een brief van het Incassobureau:

“(…) Cliënte is het wachten meer dan beu geworden en heeft mij opgedragen om u in rechte te betrekken bij non-betaling. (…)”

2.8. In de brief aan Klaagster van het Incassobureau met dagtekening 18 oktober 2012 staat:

“Onder verwijzing naar uw schrijven van 9 oktober jl. inzake de vordering van het Belastingadvieskantoor deelde u mij mede dat op 11 oktober jl. een mondelinge behandeling van de klacht zou hebben plaatsgevonden bij de Raad van Tucht.

U blijft evenwel in gebreke met iedere informatie danwel onderbouwing daartoe.

Heeft de behandeling plaatsgehad en indien zulks het geval is geweest heeft de Raad van Tucht een uitspraak gedaan?

Rest mij u mede te delen dat cliënte zich geenszins kan vinden in het inhoudelijk door u gestelde en nog immer van oordeel is op geen enkele wijze toerekenbaar tekort te zijn geschoten jegens u in casu. (…)”

2.9. Klaagster heeft het Incassobureau per brief met dagtekening 23 oktober 2012 medegedeeld:

“(…) In afwachting van de afhandeling van de klacht is het onjuist dat Verweerder overgaat tot het nemen van incasso maatregelen. Het nemen van incasso maatregelen kan eerst plaatsvinden, nadat er een uitspraak is gedaan over de klacht/betwisting en er dan alsnog betaling wordt geweigerd. Indien Verweerder zijn lidmaatschap bij de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs respecteert, dient hij conform te handelen. (…)”

2.10. Bij uitspraken van 4 december 2012 heeft de Raad van Tucht in de in 2.2 genoemde klachtprocedures tegen Verweerder – voor zover voor de onderhavige klacht van belang – overwogen:

“Uit de stukken van het geding volgt dat (…) [RvT: Klager] Verweerder een schilderij heeft aangeboden als tegenprestatie voor de te verrichten werkzaamheden. De Raad van Tucht acht op basis van de stukken van het geding aannemelijk dat Verweerder niet duidelijk op dit aanbod (…) heeft gereageerd en dat hij voor aanvang van de werkzaamheden geen overleg heeft gevoerd met (…) [RvT: Klager of Klaagster] als bedoeld in artikel 12, lid 1, van het RBU. Verweerder heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door (…) [RvT: Klaagster], niet aannemelijk gemaakt dat hij daarover op enig moment telefonisch met (…) [RvT: Klaagster] heeft overlegd.

(…) Door het uitblijven van overleg in de zin van artikel 12, lid 1, van het RBU bestaat tussen (…) [RvT: Klagers] en Verweerder (thans nog) discussie over wie de cliënt van Verweerder is en wat de tegenprestatie zou zijn van de – inmiddels verrichte – werkzaamheden. De Raad van Tucht beschouwt het uitblijven van dit overleg als een klachtwaardig nalaten van Verweerder. Hetgeen Verweerder schrijft in zijn brief van 11 november 2011 aan (…) [RvT: Klaagster] maakt zulks niet anders. Datzelfde geldt voor het door Verweerder gestelde spoedeisende karakter en belang van de werkzaamheden. Niet relevant is dat (…) [RvT: Klagers] niet uitdrukkelijk heeft geïnformeerd naar de hoogte van de komende nota.

(…)

Declaratie

(…) De Raad van Tucht oordeelt dat (…) [RvT: Klager respectievelijk Klaagster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat Verweerder het in rekening gebrachte honorarium in strijd met artikel 13 van het RBU -  dat bepaalt dat een lid zijn honorarium zal vaststellen met inachtneming van de aard, de omvang en het belang van de werkzaamheden -  heeft vastgesteld. Bij dat oordeel neemt de Raad in aanmerking dat (…) [RvT: Klager] ter zitting heeft verklaard dat aan het aangeboden schilderij een waarde van € 2.000,- à € 2.500,- moet worden toegekend, terwijl de factuur € 2.612,- inclusief omzetbelasting bedraagt. Dit klachtonderdeel faalt derhalve (…).

(…)

De Raad acht de klacht jegens Verweerder gegrond en verstaat dat hem een schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd.”

2.11. Het Incassobureau heeft, nadat zij de uitspraak van de Raad van Tucht via Klaagster heeft ontvangen, bij brief van 17 december 2012 geschreven:

“Wij mogen wel naar de uitspraak verwijzen. De declaratie van cliënte wordt juist geacht. Er bestaat derhalve geen enkele grond voor u om niet tot betaling over te gaan. Cliënte heeft een afwachtende houding aangenomen al die tijd, echter zij is thans het wachten meer dan beu. Temeer zij in het gelijk is gesteld.

(…) Wij handhaven dan ook het gestelde in onze eerdere schrijvens en geven u nog vijf dagen na heden de gelegenheid het thans openstaande saldo (…) te voldoen (…), bij gebreke waarvan wij overgaan tot het nemen van rechtsmaatregelen.”

2.12. Klaagster heeft met dagtekening 6 februari 2013 aan Verweerder een brief gestuurd met onder meer de volgende tekst:

“Op 28 december 2012 heb ik u een schrijven gestuurd met het verzoek uw handelwijze en nalatigheid te corrigeren en met mij en mijn vader in overleg te treden om te komen tot een oplossing. (…) Wij willen u nogmaals verzoeken uw handelwijze en nalatigheid te corrigeren en met mij en mijn vader in overleg te treden om te komen tot een oplossing. De Raad van Tucht heeft mijn klacht gegrond verklaard en u een schriftelijke waarschuwing opgelegd. Het zou onterecht zijn dat u na deze waarschuwing alsnog tracht een declaratie te innen die door uw nalatigheid tot stand is gekomen.

Mocht u in gebreke blijven met een correctie en het vinden van een oplossing en blijven pogen de declaratie te innen, zullen wij niet aarzelen een nieuwe klacht neer te leggen bij de Raad van Tucht van uw beroepsorganisatie.”

2.13. Op 13 november 2013 heeft de kantonrechter (…) vonnis gewezen in de door het Belastingadvieskantoor tegen Klaagster (en haar partner) aangespannen civiele procedure. De kantonrechter heeft geoordeeld dat van een vriendendienst geen sprake was en dat Klaagster de vordering van het Belastingadvieskantoor onvoldoende heeft weersproken, zodat deze zal worden toegewezen.

 

3. De klacht

Klagers verwijten Verweerder dat hij:

  1. in strijd heeft gehandeld met artikel 12, lid 1, van het RBU door voorafgaand aan de dienstverlening niet te overleggen op welke wijze en voor welke tarieven hij zijn werkzaamheden zal verrichten;

  2. hangende de procedures bij de Raad van Tucht pogingen heeft ondernomen om zijn declaratie te incasseren en hiertoe ook een incassobureau heeft ingeschakeld;

  3. na de uitspraken van de Raad van Tucht niet in overleg is getreden met Klagers, ondanks dat Klagers Verweerder diverse malen hebben gewezen op zijn nalatigheid en hem hebben verzocht in overleg te treden om tot een oplossing te komen.

 

4. Het verweer

Verweerder stelt dat hij het recht had een civiele procedure aan te spannen. Daarnaast stelt hij dat de klacht in strijd is met het ‘ne bis in idem’-beginsel. Ten slotte stelt Verweerder dat Klagers met onderhavige klachtprocedure misbruik maken van klachtenrecht, nu de Raad van Tucht en de civiele rechter al een uitspraak hebben gedaan over dezelfde materie.

 

5. Beoordeling van de klacht

5.1. Strijd met artikel 12, lid 1, van het RBU? (klachtonderdeel 1)

Klagers verwijten Verweerder dat hij voorafgaand aan de dienstverlening niet heeft overlegd op welke wijze en voor welke tarieven hij zijn werkzaamheden zal verrichten. Klagers zijn in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk. In de uitspraken van de 4 december 2012 heeft de Raad van Tucht hierover al geoordeeld dat sprake is van een klachtwaardig nalaten van Verweerder en heeft de Raad van Tucht verstaan dat hem een schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd. Het is niet mogelijk om (precies) dezelfde klacht, betrekking hebbend op (precies) hetzelfde nalaten, nogmaals aan de Raad van Tucht voor te leggen.

5.2. Misbruik van klachtenrecht?

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Klagers met de onderhavige klachtprocedure misbruik maken van klachtenrecht, nu de Raad van Tucht en de civiele rechter al een uitspraak hebben gedaan over dezelfde materie. Nu de klacht wat betreft klachtonderdeel 1 reeds niet-ontvankelijk is, kan het standpunt van Verweerder in zoverre geen effect sorteren. Over de materie in de klachtonderdelen 2 en 3 heeft de Raad van Tucht zich in zijn uitspraken van 4 december 2012 niet uitgelaten. De Raad van Tucht ziet ook overigens niet in waarom met betrekking tot deze klachtonderdelen sprake zou zijn van misbruik van recht.

5.3. Civielrechtelijk (incasso)traject (klachtonderdelen 2 en 3)

5.3.1. De Raad van Tucht stelt voorop dat een klachtprocedure bij de Raad van Tucht en een civielrechtelijk traject in beginsel twee gescheiden trajecten vormen. Het feit dat Verweerder civielrechtelijk in het gelijk is gesteld, zegt niets over het tuchtrechtelijke aspect van onderhavige zaak en vice versa.

5.3.2. Hoewel het Verweerder, gelet op het karakter van de eerder ingediende klachten, had gesierd als hij gedurende de klachtprocedure terughoudender was geweest met zijn pogingen zijn factuur bij Klaagster te innen en de vordering hangende de klachtprocedure niet uit handen te geven aan een incassobureau, kan – gelet op het in 5.3.1 vermelde en op de omstandigheden van het geval – niet worden gezegd dat zijn incassopogingen tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn geweest. Klachtonderdeel 2 faalt derhalve.

5.3.3. Het had Verweerder, als lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, eveneens gesierd als hij na de uitspraken van de Raad van Tucht van 4 december 2012 in overleg was getreden met Klagers. In zijn algemeenheid kan echter niet worden gesteld dat sprake is van een klachtwaardig nalaten van een lid, indien dat lid niet wil overleggen over een uitspraak van de Raad van Tucht, waarin hij tuchtrechtelijk is veroordeeld. Dat is niet anders, wanneer cliënten expliciet om een dergelijk overleg hebben verzocht. Klagers hebben in de onderhavige procedure onvoldoende bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het uitblijven van overleg wel tuchtrechtelijk laakbaar is. Klachtonderdeel 3 faalt.

5.3.4. De Raad van Tucht acht de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond.

 

6. Beslissing

De Raad verklaart de klacht wat betreft klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.

De beslissing is genomen door mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr.drs. P.J.M. Bruin en mr. F.M.M. Duynstee, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 28 maart 2014 in aanwezigheid van mevrouw mr.drs. M.M. Breij als griffier.