U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 29 juli 2015 (T 327). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 18 mei 2016 (B 93)

29 juli 2015

Uitspraak Raad van Tucht 29 juli 2015 (T 327). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 18 mei 2016 (B 93).

Voorzitter: mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser
Leden: drs. J.N.P. Grimbergen en drs. P.H.M. Flipsen
Griffier: mr. drs. L.B. Smits


“Know your client'-beginsel. Lid behoort bij een zeer ruime opdrachtomschrijving en onduidelijkheid in de communicatie tussen hem en zijn cliënt tijdig en adequaat te achterhalen wat de verwachtingen van die cliënt zijn.”


Gewezen op de klacht van A, wonende te B, Frankrijk (hierna: Klager), en C BV, gevestigd te D (hierna: Klaagster, en gezamenlijk met Klager: Klagers)

tegen

E, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en werkzaam bij F (hierna: F), kantoorhoudende te G, hierna te noemen: Verweerder.


1. De loop van het geding

Het klachtschrift, gericht tegen Verweerder, is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 4 oktober 2013. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klagers hebben een conclusie van repliek en Verweerder een conclusie van dupliek ingediend.

Ter zitting van de Raad van Tucht op 26 juni 2015 te Amsterdam is de klacht tegen Verweerder behandeld. Ter zitting zijn verschenen en gehoord Klager, bijgestaan door H, en Verweerder, bijgestaan door I (hierna: I) en J.

Ter zitting heeft Klager zijn bezwaar tegen de aanwezigheid van J voornoemd desgevraagd niet gehandhaafd.

Ter zitting hebben Klager en I ieder een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen. Klager heeft voorts een e-mail overgelegd. Deze geschriften worden alle tot de stukken van het geding gerekend.


2. De feiten

2.1. Gelet op hetgeen door partijen schriftelijk is verhandeld en ter zitting mondeling is toegelicht, merkt de Raad van Tucht voor het onderhavige geding, voor zover relevant, de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
2.2. Klager is gehuwd met H voornoemd (hierna: Klagers echtgenote). Verweerder is gehuwd met J voornoemd (hierna: Verweerders echtgenote). Klagers echtgenote en Verweerders echtgenote zijn dochters van K. Klager en Verweerder zijn elkaars zwager en K is hun schoonvader (hierna: schoonvader).

2.3. Klager is directeur en indirect enig aandeelhouder van Klaagster (hierna ook: de BV). Klager bezat een huis in België, en heeft een huis in Frankrijk waar hij thans woont.

2.4. Op 4 september 2010 hebben Klager en Verweerder elkaar op het verjaardagsfeest van schoonvader gesproken, waarbij onder meer de mogelijkheid van fiscale advisering van Klagers door Verweerder ter zake van Klagers wens om samen met zijn echtgenote naar Frankrijk te emigreren, ter sprake is gekomen.

2.5. Op 4 oktober 2010 heeft Klager Verweerder een e-mail gestuurd. Deze e-mail vermeldt onder meer:

“Hallo [E] [Verweerder; RvT],

Zoals we op de verjaardag van [K] [schoonvader; RvT] bespraken stuur ik je in de bijlage de gegevens over onze situatie. Zou jij willen bekijken wat fiscaal het meest gunstig voor ons is? Als je nog meer gegevens nodig hebt dan hoor ik dat graag. Natuurlijk mag je deze vraag ook voorleggen aan een van je medewerkers/specialisten. En ik vind het logisch dat je voor de gevraagde actie een factuur stuurt, deze graag richten aan [C BV] (...).”

In genoemde bijlage schreef Klager onder het kopje ‘Vraagstelling’ onder meer:

“Punten van aandacht o.m.
- BV in Nederland laten of overzetten naar Frankrijk?
- via België de BV-inhoud overhevelen naar Frankrijk? Hoe?
- in Frankrijk auto van de zaak? Interessant?
- pensioenen en lijfrentes overzetten naar Frankrijk en onder Frans fiscaal regime laten uitkeren?
- in acht te nemen termijnen?
- wat te melden naar de belastingdienst? overleg met inspecteur/verzoeken nodig?”

2.6. Bij brief van 13 december 2010 heeft F aan Klaagster een door Verweerder ondertekende opdrachtbevestiging gestuurd. Deze vermeldt onder meer:

“Graag bevestigen wij dat wij de met u besproken opdracht aanvaarden (...). De opdracht omvat de volgende werkzaamheden met ingang van het boekjaar 2010:

• Advisering op bedrijfseconomisch en fiscaal-juridisch gebied aanbieden.”

Klager heeft namens Klaagster deze opdrachtbevestiging op 30 december 2010 ondertekend retour gezonden. Klaagster is formeel de enige opdrachtgeefster.

2.7. Bij brief van 11 februari 2011 heeft Verweerder advies uitgebracht. In dat advies ging Verweerder in op twee alternatieven, te weten emigratie naar Frankrijk via België en directe emigratie naar Frankrijk. Verweerders conclusie was dat het eerste alternatief voor Klager alleen voordelig zou zijn indien hij eerst 10 jaar in België zou wonen.

2.8. Op 27 februari 2011 heeft Klager aan Verweerder een e-mail gezonden waarin hij op voormeld advies reageert. Deze e-mail vermeldt onder meer:

“Met enige vertraging reageer ik op je advies. Dat komt omdat ik wat tijd nodig had om je advies op me in te laten werken. Het advies sluit namelijk niet aan op mijn vraagstelling.
(...).
Uit jouw advies blijkt, dat deze België-variant alleen nuttig is als wij 10 jaar in België gaan wonen. Dat we überhaupt niet in België gaan wonen, maar in Frankrijk was bij jou bekend. Als je dat meteen erbij had gezegd had ik de vraag helemaal niet aan je gesteld!
Hoofdstuk 3 van je advies is daarmee op voorhand overbodig.
(...).
Omdat ik niet weet wat ik nu verder aanmoet met je advies leg ik deze punten bij je neer. Kun je me laten weten wat ik verder nog van je kan verwachten?”

2.9. Bij brief van 3 mei 2011 heeft Verweerder bij wijze van aanvullend advies op voormelde e mail gereageerd. Deze brief vermeldt onder meer:

“In deze brief gaan wij in op jouw vragen die jij hebt gesteld in [de] jouw e-mail van 27 februari 2011. Vanwege het feit dat wij voor de beantwoording onze Franse collega-vestiging moeten raadplegen, is deze brief vertraagd. Wij vragen jouw begrip hiervoor.”

2.10. Bij brief van 23 september 2011 heeft Verweerder aan Klaagster een factuur ten bedrage van € 9.454,49 (incl. BTW) gestuurd.

2.11. Klager heeft op 30 september 2011 tevergeefs telefonisch contact gezocht met Verweerder. Verweerder zou Klager terugbellen, maar heeft dat niet gedaan.

2.12. Op 11 november 2011 heeft Klaagster een betalingsherinnering ontvangen. Op 14 november 2011 heeft Klager contact met Verweerder opgenomen en hem om een specificatie van de in rekening gebrachte uren gevraagd. Die specificatie heeft Klager op 8 december 2011 ontvangen.

2.13. Bij brief van 11 december 2011 heeft Klager op het aanvullende advies van 3 mei 2011 gereageerd. Daarin schreef hij onder meer:

“2. Kwaliteit van het advies van 11 februari 2011
In mijn mail van 27 februari 2011 heb ik 13 punten genoemd inzake onduidelijkheden of zelfs een irrelevant hoofdstuk in het advies. Daarmee is het advies voor mij volstrekt onbruikbaar en nutteloos. (...).

3. Werkzaamheden ná 27 februari 2011
Op grond van punt 2 hiervoor en in de zin van de Algemene Voorwaarden dient mijn mail van 27 februari 2011 dan ook gezien te worden als een “reclame” conform art. 10. en had je mij op grond van art. 10 lid 3 moeten contacteren over de vervolgstappen - waar ik ook om gevraagd heb. Je hebt me daarover niet gecontacteerd.

Conclusies
De tijd die jij, jouw mensen en de door jou ingeschakelde Franse collega’s hebben besteed aan het advies van 11 februari 2011 ga ik niet betalen. Het betreffende advies is volstrekt onbruikbaar en nutteloos.
De tijd die jij, jouw mensen en de door jou ingeschakelde Franse collega’s hebben besteed aan het advies van 3 mei 2011 komt geheel en al voor jouw rekening, omdat over de voortgang van de opdracht ná 27 februari 2011 - waar ik expliciet om heb gevraagd - geen contact met mij is geweest. Ook uit de Algemene Voorwaarden, art. 5 lid 3 en art. 10 lid 3 vloeit overeenstemming hierover voort. Ik heb daarvoor geen toestemming gegeven. Ook die uren ga ik niet betalen.
(...).
Per heden trek ik de aan [F] verleende opdracht tot advisering van [C BV] in.”

2.14. Bij brief van 26 april 2012 heeft I namens F aan Klaagster aangeboden het gefactureerde bedrag te verminderen tot € 7.091,00 (incl. BTW). Bij brief van 6 mei 2012 heeft Klaagster dat aanbod geweigerd.

2.15. Bij brief van 13 juli 2012 heeft mr. L (hierna: L) van M namens F Klaagster gesommeerd de volledige factuur binnen 10 dagen te voldoen.

2.16. Schoonvader is op enig moment op de hoogte geraakt van het feit dat Klagers en Verweerder vorenbedoeld declaratiegeschil hadden. Bij brief van 14 september 2012 heeft schoonvader Klager ontheven van zijn taak als executeur-testamentair met betrekking tot zijn nalatenschap. Deze brief vermeldt onder meer:

“Ik kan en wil niet in dat geschil treden, omdat ik er inhoudelijk niets vanaf weet en omdat dat eenvoudigweg niet past bij mijn rol als (schoon)vader. (…). Nogmaals: mijn besluit om jou te ontslaan als executeur testamentair betekent niet dat ik op enige wijze een standpunt inneem in het geschil. Ik wil alleen, voor zover ik daartoe in staat ben, proberen te voorkomen dat er na mijn dood nog meer problemen ontstaan.”

2.17. Op 7 februari 2013 heeft F Klaagster met betrekking tot het geschil over de factuur doen dagvaarden.

2.18. Op 4 maart 2013 hebben Klagers bij de Accountantskamer een tuchtprocedure tegen Verweerder aangebracht. Bij uitspraak van 11 oktober 2013 heeft de Accountantskamer de klacht van Klagers in alle onderdelen ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben Klagers hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

2.19. Ter zitting heeft Verweerder verklaard dat door zijn toedoen zijn echtgenote - en via haar ook schoonvader - kennis heeft genomen van het feit dat Klagers en Verweerder voormeld declaratiegeschil hadden.


3. De klacht

Klagers verwijten Verweerder dat:

I hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door (i) zo te handelen dat derden (familieleden) kennis hebben gekregen van het feit dat Klagers en Verweerder een declaratiegeschil hadden en (ii) vertrouwelijke informatie in de civiele procedure betreffende het declaratiegeschil in te brengen;
II hij onprofessioneel - want onzorgvuldig - heeft gehandeld door onder meer (i) onvoldoende maatregelen te treffen om te voorkomen dat derden (familieleden) kennis konden krijgen van vertrouwelijke informatie zoals het feit dat Klagers en Verweerder een declaratiegeschil hadden en (ii) niet dan wel te laat dan wel inadequaat te reageren op vragen en kritiek van Klagers;
III hij niet integer heeft gehandeld door over verscheidene zaken te liegen, zoals de beweerdelijke onzelfstandigheid van de door Verweerder ingeschakelde, bij N (hierna: N) werkzame, deskundigen, voor welke inschakeling Verweerder reeds op grond van de door F gehanteerde Algemene Voorwaarden (hierna: de AVW) toestemming had moeten vragen bij Klagers;
IV hij ondeskundig heeft gehandeld door een opdracht te aanvaarden ten aanzien waarvan bleek dat hij niet zelf over voldoende kennis beschikte en dus Franse deskundigen moest inschakelen;
V de gefactureerde kosten in geen verhouding staan tot de opdracht en de factuur overigens niet naar behoren is gespecificeerd; en
VI hij naar Klagers nooit duidelijk heeft gemaakt in welke hoedanigheid hij zich manifesteerde.

Tot slot verzoeken Klagers de Raad van Tucht bij de oordeelsvorming van de klacht rekening te houden met het feit dat Verweerder als lid van de Raad van Bestuur van F een voorbeeldfunctie heeft.


4. Het verweer

Wat de vermeende schending van de geheimhoudingsplicht betreft stelt Verweerder zich op het standpunt dat door zijn toedoen bij anderen dan Klagers slechts het enkele feit bekend is geworden dat hij en Klagers een declaratiegeschil hadden; inhoudelijke en dus vertrouwelijke informatie is echter niet bij anderen dan Klagers bekend geworden, zodat hij zijn geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden. Datzelfde geldt met betrekking tot de door hem geëntameerde civiele procedure over het declaratiegeschil, nu artikel 4 van het Reglement Tuchtzaken hem de ruimte laat de gewraakte informatie in het kader van de verdediging van zijn civielrechtelijke belangen prijs te geven.

Wat vermeend onprofessioneel handelen betreft stelt Verweerder zich op het standpunt dat de door hem ingeschakelde Franse deskundigen op grond van Franse wetgeving weliswaar vanuit een zelfstandige juridische entiteit (N) werken, maar dat dat niet wegneemt dat die deskundigen onderdeel uitmaken van het internationale netwerk van F. Daaraan doet rechtstreekse facturering door N aan F niet af. Evenmin heeft Verweerder op enige wijze in strijd met de AVW gehandeld. Voorts hebben het voorstel van L en de ontvangst van de betaling door schoonvader elkaar gekruist.

Wat vermeende ondeskundigheid betreft stelt Verweerder zich op het standpunt dat daar geen sprake van is nu bij Verweerder en binnen de organisatie en het netwerk van F, tot welk netwerk N behoort, voldoende deskundigheid aanwezig was.

Wat de hoedanigheid betreft waarin Verweerder zich naar Klagers heeft gemanifesteerd stelt Verweerder zich op het standpunt dat deze klacht enige onderbouwing mist, en Klagers overigens wisten dat Verweerder jegens hen in de hoedanigheid van belastingadviseur optrad.

Wat de vermeende wanverhouding tussen de gefactureerde kosten en de opdracht betreft stelt Verweerder zich op het standpunt dat Klagers wisten dat gebruik zou worden gemaakt van Franse deskundigen en zij daar ook mee hebben ingestemd. Van buitensporig hoge kosten is daarom geen sprake. Voorts heeft Verweerder een deugdelijke specificatie van de verrichte werkzaamheden opgesteld en naar Klagers verzonden.


5. Beoordeling van de klacht

Vooraf

De Raad van Tucht stelt voorop dat ingevolge artikel 25, lid 1, van het Reglement Tuchtzaken op de onderhavige klacht het Reglement Tuchtzaken van toepassing is zoals dat is vastgesteld op 15 juni 2011 en gold tot 11 juni 2014. Nu de klacht vóór 11 juni 2014 aanhangig is gemaakt, is laatstgenoemd Reglement Tuchtzaken (hierna: het Reglement) van toepassing op de onderhavige klacht.


5.1. Ontvankelijkheid

Verweerder heeft niet gepersisteerd in zijn overigens eerst ter zitting aangevoerde verweer dat Klagers niet-ontvankelijk zijn. Klagers worden derhalve in hun klacht ontvangen.

5.2. Klachtonderdeel I: schending geheimhoudingsplicht

5.2.1. Over klachtonderdeel I overweegt de Raad van Tucht het volgende. Kennisname door anderen van het enkele feit dat Klagers en Verweerder een declaratiegeschil hadden levert naar het oordeel van de Raad van Tucht op zichzelf bezien geen schending van de in artikel 4 van het Reglement neergelegde geheimhoudingsplicht op. Nu Klagers voorts niet aannemelijk hebben gemaakt dat door toedoen van Verweerder bij derden zoals Verweerders echtgenote en schoonvader meer bekend is geworden dan het voormelde enkele feit, is van een schending van artikel 4 van het Reglement geen sprake. In zoverre faalt de klacht.

5.2.2. Evenmin heeft Verweerder zijn geheimhoudingsplicht geschonden door op de advisering betrekking hebbende informatie in te brengen in de door hem aanhangig gemaakte civiele procedure tegen Klaagster, nu Klagers naar het oordeel van de Raad van Tucht niet aannemelijk hebben gemaakt dat Verweerder in die procedure meer informatie openbaar heeft gemaakt dan noodzakelijk was voor de verdediging van zijn eigen belangen. Dat Verweerder in die procedure de eisende partij is, doet aan het vorenoverwogene niet af. Ook in zoverre faalt de klacht.

5.2.3. Klachtonderdeel I is ongegrond.

5.3. Klachtonderdelen II en III: onzorgvuldig en niet-integer handelen

5.3.1. De klachtonderdelen II en III lenen zich voor gezamenlijke behandeling aangezien zij beide inhouden dat Verweerder artikel 1 van het Reglement (eer en waardigheid) heeft geschonden.

5.3.2. Voor zover de klachten betrekking hebben op vermeend onzorgvuldig handelen stelt de Raad van Tucht voorop dat een lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: NOB) moet handelen in overeenstemming met het in de belastingadvieswereld aan belang winnende ‘know your client’-beginsel, dat er op neerkomt dat de belastingadviseur dient na te gaan of de specifieke cliënt werkelijk begrijpt wat deze kan en mag verwachten van de dienstverlening van de adviseur en wat de kosten van deze dienstverlening zullen zijn (zie de uitspraak van de Raad van Tucht van 29 januari 2014, kenmerk T 319).

5.3.3. Mede gelet op voornoemd beginsel had het naar het oordeel van de Raad van Tucht op de weg van Verweerder gelegen om in ieder geval naar aanleiding van Klagers e-mail van 27 februari 2011 contact op te nemen met Klager ten einde te achterhalen wat de verwachtingen van Klagers waren naar aanleiding van het op 11 februari 2011 gegeven advies, dat kennelijk niet naar wens van Klagers was. Dit klemt te meer nu het ging om een zeer ruime opdrachtomschrijving, in welk geval naar het oordeel van de Raad van Tucht een lid van de NOB op grond van het ‘know your client’-beginsel eerder dan bij een juist zeer nauw omschreven opdracht gehouden is navraag bij de cliënt te doen omtrent diens verwachtingen ten aanzien van eventuele vervolgacties in het geval dat die cliënt een niet eenduidige reactie op een eerder advies heeft gegeven. Door voormeld contact eerst op 3 mei 2011 te leggen terwijl dat contact bovendien meteen in de vorm van een aanvullend advies is vorm gegeven, heeft Verweerder in strijd met het ‘know your client’-beginsel en dus onzorgvuldig jegens Klagers gehandeld. In zoverre treft klachtonderdeel II doel.
De uitspraak van de Accountantskamer doet hier naar het oordeel van de Raad van Tucht niet aan af omdat de Accountantskamer niet het handelen van leden van de NOB die in die hoedanigheid optreden beoordeelt.

5.3.4. Wat het treffen van onvoldoende maatregelen om te voorkomen dat derden kennis zouden krijgen van mogelijk vertrouwelijke informatie betreft overweegt de Raad van Tucht het volgende. Ter zitting heeft Verweerder verklaard dat door zijn toedoen zijn echtgenote en schoonvader kennis hebben gekregen van het feit dat hij met Klagers een declaratiegeschil had. Dat toedoen getuigt naar het oordeel van de Raad van Tucht van een onzorgvuldigheid die een schending van artikel 1 van het Reglement oplevert. Daar doet niet, althans onvoldoende, aan af dat het geschil zich afspeelt in de familiesfeer. Ook in zoverre treft klachtonderdeel II doel.

5.3.5. Wat de inschakeling van bij N werkzame deskundigen betreft (klachtonderdeel III) overweegt de Raad van Tucht het volgende. Gelet op de ruime strekking van de opdracht die Klagers hebben aanvaard en de internationale samenwerkingsverbanden waaraan F deelneemt, valt het inschakelen van N zonder voorafgaande toestemming van Klagers binnen de grenzen van die opdracht. Daaraan doet niet af dat N een zelfstandige juridische entiteit is. Het komt de Raad van Tucht bovendien voor dat het inschakelen van N alleszins redelijk was omdat Klagers, al dan niet via België, naar Frankrijk wensten te emigreren. Juist als Verweerder geen advies van deskundigen op het gebied van het Franse (belasting)recht zou hebben ingewonnen en desalniettemin over de Franse fiscale gevolgen zou hebben geadviseerd, zou hij het risico hebben gelopen in strijd met artikel 1 van het Reglement te handelen. In zoverre faalt de klacht. Of het inschakelen van N in strijd is met de AVW is overigens een vraag die de Raad van Tucht niet kan beantwoorden.

5.3.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is klachtonderdeel II gegrond en klachtonderdeel III ongegrond.

5.4. Klachtonderdeel IV: ondeskundigheid

5.4.1. Wat vermeende ondeskundigheid betreft overweegt de Raad van Tucht dat Klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Verweerder niet de ingevolge artikel 8 van het Reglement vereiste deskundigheid bezat om de opdracht naar behoren uit te voeren. Deze klacht faalt derhalve.

5.4.2. Klachtonderdeel IV is ongegrond.

5.5. Klachtonderdeel V: buitensporig hoge declaratie en ontoereikende specificatie

5.5.1. Met klachtonderdeel V betogen Klagers in wezen dat Verweerder de artikelen 13 (honorarium) en 14 (declaratie) van het Reglement heeft geschonden.

5.5.2. Met betrekking tot artikel 13 van het Reglement stelt de Raad van Tucht het volgende voorop. De Raad van Tucht toetst slechts marginaal of een lid buitensporig heeft gedeclareerd. Daarbij geldt dat de hoogte van de factuur in verhouding moet staan tot de verrichte werkzaamheden (zie onder meer de uitspraak van de Raad van Tucht van 24 november 2014, kenmerk T 337).

5.5.3. Gelet op de aard van de opdracht komt het de Raad van Tucht aannemelijk voor dat (buitenlands) juridisch onderzoek ten behoeve van beantwoording van de vraag nodig was. Naar het oordeel van de Raad van Tucht kan daardoor niet worden gezegd dat er geen redelijk verband bestaat tussen de feitelijk bestede uren enerzijds en de aard en het belang van de zaak anderzijds. Van een schending van artikel 13 van het Reglement is daarom geen sprake.

5.5.4. Met betrekking tot artikel 14 van het Reglement overweegt de Raad van Tucht het volgende. Verweerder heeft behalve een declaratie desgevraagd ook een specificatie van de werkzaamheden die hij en de door hem ingeschakelde personen hebben verricht, aan Klagers gezonden. Deze declaratie en specificatie voldoen naar het oordeel van de Raad van Tucht aan het bepaalde in artikel 14 van het Reglement. Van een schending van dat artikel is daarom geen sprake.

5.5.5. Klachtonderdeel V is ongegrond.

5.6. Klachtonderdeel VI: onduidelijke hoedanigheid

5.6.1. Klachtonderdeel VI ziet op een schending van artikel 3 van het Reglement. Dienaangaande overweegt de Raad van Tucht dat Klagers deze klacht niet, althans onvoldoende, hebben onderbouwd. De klacht faalt daarom.

5.6.2. Klachtonderdeel VI is ongegrond.

5.7. Wat het verzoek van Klagers betreft om bij de oordeelsvorming rekening te houden met het feit dat Verweerder als lid van de Raad van Bestuur van F een voorbeeldfunctie heeft, overweegt de Raad van Tucht het volgende. De Raad van Tucht beoordeelt of een lid van de NOB in die hoedanigheid gelet op de tegen hem aangevoerde klacht binnen de grenzen van het Reglement een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. In aanmerking genomen dat de tekst van en de toelichting op de bepalingen van het Reglement consistent over het handelen en nalaten van het “lid” van de NOB spreken, ziet de Raad van Tucht bij de beoordeling van vermeend klachtwaardig handelen van een lid van de NOB geen ruimte om bij die beoordeling rekening te houden met de omstandigheid dat een aangeklaagd lid tevens lid is van de Raad van Bestuur van de organisatie waarbinnen hij werkzaam is.


6. Kostenveroordeling

6.1. Zowel Klagers als Verweerder hebben de Raad van Tucht verzocht de wederpartij met toepassing van artikel 10, lid 4, van het Reglement te veroordelen tot vergoeding van proceskosten.

6.2. Gelet op de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval acht de Raad van Tucht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een der partijen in de kosten.



7. Beslissing

De Raad van Tucht verklaart klachtonderdeel II gegrond en verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

verstaat dat aan Verweerder een schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd.

De beslissing is genomen door mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser, drs. J.N.P. Grimbergen en drs. P.H.M. Flipsen en, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 26 juni 2015 in aanwezigheid van mr. drs. L.B. Smits als griffier.

De schriftelijke weergave van de beslissing - vormende de uitspraak als bedoeld in het Reglement Tuchtzaken - is door voorzitter en griffier ondertekend op 29 juli 2015.