U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 29 januari 2013 (T 311)

29 januari 2013

Uitspraak Raad van Tucht 29 januari 2013 (T 311)

Voorzitter: mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser
Leden: drs. G.J.M. Jacobs en mr. W.R.M. Nan
Griffier: mevrouw mr. drs. M.M. Breij

- De Raad van Tucht heeft zich in zijn uitspraak uit 2011 enkel beperkt tot het geven van een schriftelijke waarschuwing aan Verweerder en heeft zich niet uitgelaten over mogelijke schade aan de zijde van Klager.
- De Raad van Tucht is niet gebleken dat Verweerder heeft gehandeld in strijd met de beroepsregels. Immers, van onwil aan de zijde van Verweerder om schade die Klager stelt te hebben geleden te vergoeden is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat Verweerder aan het voorstel tot schadevergoeding onaanvaardbare voorwaarden heeft verbonden.

Gewezen op de klacht van Klager,

tegen

Verweerder, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.


1. De loop van het geding

Het klachtschrift, gericht tegen Verweerder, is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 13 augustus 2012. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Ter zitting van de Raad van Tucht op 11 januari 2013 te Amsterdam zijn verschenen en gehoord Klager, vergezeld door de heer X, alsmede Verweerder.


2. De feiten

2.1.  Gelet op hetgeen door partijen schriftelijk is verhandeld en ter zitting mondeling is toegelicht, merkt de Raad van Tucht voor het onderhavige geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2.  Klager heeft eerder, in 2011, een klacht tegen Verweerder ingediend bij de Raad van Tucht. In zijn uitspraak d.d. 9 augustus 2011 heeft de Raad van Tucht geoordeeld dat Verweerder zijn werkzaamheden niet op een zorgvuldige en behoorlijke wijze heeft verricht en derhalve in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur heeft gehandeld.
 
2.3.  Klager stelt door bovenbedoeld handelen van Verweerder schade te hebben geleden. Op 16 september 2011 heeft, op initiatief van Verweerder, een gesprek plaatsgevonden tussen Klager, de heer X en Verweerder. Klager en Verweerder zijn het niet eens over de inhoud van dit gesprek.

2.4.  Klager heeft Verweerder een brief gestuurd met dagtekening 24 oktober 2011 met daarin zijn visie van het gesprek:

“(…) Ter voldoening van de door Klager ten gevolge van de onjuiste advisering geleden aanmerkelijke schade geven beide partijen vooralsnog de voorkeur aan een minnelijke regeling. Voor de uitvoering van deze minnelijke regeling zijn een aantal concrete afspraken gemaakt. De afspraken behelzen een resultaatsverplichting, ter voorkoming van een schadevergoedingsprocedure. Daarnaast zullen de thans nog lopende klachtenprocedures bij andere instanties ‘in de wacht’ gezet worden. (…)”

2.5.  Verweerder heeft namens Belastingadvieskantoor bij brief van 28 oktober 2011 gereageerd op de brief van Klager van 24 oktober 2011:

“(…) U refereert aan een gesprek op 16 september 2011 en stelt dat er afspraken zouden zijn gemaakt. Dit ontkennen wij ten stelligste. In het begin van het gesprek heb ik aangegeven dat we de gang van zaken betreuren en dat, indien u schade heeft geleden, u deze schade dan kunt claimen zodat wij uw claim kunnen voorleggen aan de verzekeringsmaatschappij. (…) U gaf toen aan dat u een ander voorstel had en kwam toen met het voorstel dat lijkt op hetgeen nu in uw brief staat. (…) Aanvaarding van uw voorstel is strijdig met de grondbeginselen van de beroepsethiek en meer specifiek met de objectiviteit en onafhankelijkheid die essentieel zijn om ons beroep te kunnen uitoefenen. (…) Wij wijzen uw voorstel af als zijnde verwerpelijk. Wij willen u wederom in de gelegenheid stellen om binnen 14 dagen na de dagtekening van deze brief uw gestelde schade goed onderbouwd bij ons in te dienen. (…).”

2.6.  Met dagtekening 30 november 2011 heeft de advocaat van Klager namens Klager een schadeclaim van € 9.928,05 ingediend bij Belastingadvieskantoor met het bericht dat haar cliënten na ontvangst van dit bedrag het dossier zullen sluiten.

2.7.  Met dagtekening 3 februari 2012 schrijft Klager aan Verweerder onder meer:

“(…) Met ongepaste druk probeert U (…) onze gerechtvaardigde claim te reduceren en heeft U een, niet onderbouwd, voorstel gedaan om onze schade af te kopen voor een bedrag van EUR 2.500,-- excl. BTW. (…) U behoort na de uitspraak van het NOB de zaak netjes af te wikkelen, zonder traineren en het op kosten jagen van de in het gelijk gestelde partij. (…)”

2.8.  Op de brief van 3 februari 2012 heeft Verweerder, namens Belastingadvieskantoor, gereageerd bij brief met dagtekening 16 februari 2011 (de RvT leest: 2012):

“(…) Onterecht merkt u op dat er in de uitspraak van de Raad van Tucht van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs “is vastgesteld dat Klager schade heeft geleden”. Niets is minder waar, de Raad heeft zich enkel beperkt tot het geven van een schriftelijke waarschuwing aan mijn persoon inzake de advisering van Klager. De schade, voor zover Klager dit geleden zou hebben, dient nog tussen partijen vastgesteld en afgewikkeld te worden. Op dat punt verblijven wij nu al geruime tijd.
Ik heb u meermalen gevraagd uw concrete schade onderbouwd in te dienen bij Belastingadvieskantoor. Steevast krijg ik van u een niet onderbouwd kostenstaatje toegestuurd, waaruit de door Klager geleden schade zou moeten blijken. Klager’s totale schade zou zelfs plotsklaps van € 9.928,05 vermeerderd zijn naar € 13.628,05. Zoals u begrijpt kan Belastingadvieskantoor niet akkoord gaan met vergoeding van deze door u gestelde en niet onderbouwde schadeposten. Belastingadvieskantoor betwist uw vordering dan ook ten zeerste. (…)
Belastingadvieskantoor houdt vast aan hetgeen overeengekomen is met uw advocate en is (nog steeds) bereid deze zaak in der minne te regelen middels betaling van € 2.500 door Belastingadvieskantoor aan Klager tegen verlening door Klager aan Belastingadvieskantoor van volledige kwijting voor bestaande en toekomstige vorderingen van Klager op Belastingadvieskantoor. (…)
Gaarne zie ik uw reactie op bovengenoemd voorstel tot schikking vóór 24 februari 2012 tegemoet, waarna dit voorstel als vervallen dient te worden beschouwd.”

2.9.  De advocaat heeft bij e-mailbericht van 10 maart 2012 aan Klager onder meer het navolgende geschreven:

“(…) Hij (RvT: Verweerder) heeft, in dat gesprek, het aanbod van € 2.500 gedaan. Ik heb dat aanbod aan jou doorgegeven, met het advies daarmee akkoord te gaan (…). Jullie zijn niet akkoord gegaan. (…)”

2.10.  Bij brief van 16 april 2012 heeft Klager Verweerder nog eenmaal de gelegenheid gegeven om de zaak in der minne te regelen en hem verzocht met een redelijk en billijk voorstel te komen.

2.11.  Verweerder heeft een voorstel gedaan bij brief van 22 juni 2012:

“(…) Ik ben bereid een aanbod te doen voor een finale kwijting te doen onder de voorwaarden:
• Dat u opgeeft aan welke instanties u een klacht heeft gezonden;
• Dat u een brief zendt met een tekst strekkende tot intrekking van uw klacht naar de instanties waar u een klacht hebt ingediend, waarvan de tekst vooraf door mij is goedgekeurd;
• In de brief verzoekt u de instanties de ontvangst van de brief te bevestigen;
• De brieven worden aangetekend met antwoord aan de betreffende instanties verzonden;
• Een kopie van de ontvangst bevestiging van de instanties aan mij wordt gezonden.

Ik ben bereid, indien u deze voorwaarden accepteert en correct uitgevoerd hebt, € 5.000,- te vergoeden. Bij akkoordverklaring wordt het bovenstaande vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst waarin tevens is opgenomen dat beide partijen zich niet negatief over de ander zullen uitlaten. Ik hoop hiermee een acceptabel aanbod te hebben gedaan. Indien u onverhoopt het aanbod niet accepteert vervalt 15 juli 2012 dit aanbod.”

2.12.  Klager heeft op dit voorstel bij brief van 6 juli 2012 gereageerd:

“(…) Vervolgens verbindt U een aantal volstrekt onaanvaardbare voorwaarden aan het vergoeden van onze schade. (…) Wij zijn van mening dat Uw handelen in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep van een belastingadviseur.”


3. De klacht

Klager verwijt Verweerder “klaarblijkelijke onwil om op een redelijke en billijke wijze” de schade te vergoeden die is ontstaan door de door Verweerder uitgebrachte onjuiste en ondeskundige adviezen. Deze onwil, in combinatie met de inhoud van de door Verweerder gevoerde gesprekken en verzonden correspondentie, alsmede de voorwaarden die Verweerder bij zijn brief van 22 juni 2012 heeft gesteld aan de schadevergoeding, acht Klager in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur.


4. Het verweer

Verweerder stelt dat hij niet heeft gehandeld in strijd met de regelgeving van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. Van klaarblijkelijke onwil om de schade op een redelijke en billijke wijze te vergoeden is geen sprake. Om een afronding van de zaak te bereiken heeft Verweerder uiteindelijk voorgesteld € 5000,- te vergoeden onder een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden zijn niet ongebruikelijk en gezien de handelwijze van Klager ook niet onbegrijpelijk.


5. Beoordeling van de klacht

5.1.  De Raad van Tucht stelt voorop dat Verweerder in zijn brief met dagtekening 16 februari 2011 (zie 2.8) terecht opmerkt dat de Raad van Tucht zich in de uitspraak uit 2011 enkel heeft beperkt tot het geven van een schriftelijke waarschuwing aan Verweerder. De Raad heeft zich niet uitgelaten over mogelijke schade aan de zijde van Klager.

5.2.  De Raad van Tucht is niet gebleken dat Verweerder heeft gehandeld in strijd met de beroepsregels. Immers, van onwil aan de zijde van Verweerder om schade die Klager stelt te hebben geleden te vergoeden is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat Verweerder aan het voorstel tot schadevergoeding van 22 juni 2012 onaanvaardbare  voorwaarden heeft verbonden.

5.3.  Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.


6. Beslissing

De Raad acht de klacht jegens Verweerder ongegrond.

De beslissing is genomen door mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser, drs. G.J.M. Jacobs en mr. W.R.M. Nan, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 11 januari 2013 in aanwezigheid van mevrouw mr.drs. M.M. Breij als griffier.