U bent hier
Uitspraak Raad van Tucht 28 november 2005 (T 219)
Voorzitter: Van der Wind
Leden: Schutte en Doeve
Griffier: Lokerse
- Openen van post na opzegging
De feiten
Sinds februari 2001 maken Klager en Verweerder door middel van hun ondernemingen deel uit van een kostenmaatschap. Deze maatschap draagt, na gezamenlijk besluit, bepaalde praktijkkosten conform een verdeelsleutel.
Vanaf begin 2004 ontstaat bij Klager een betalingsachterstand ten opzichte van de maatschap. Klager zegt in april 2004 de maatschap op en verschijnt vanaf mei 2004 niet meer op kantoor. Vanaf juni 2004 is de betalingsachterstand van Klager verder opgelopen.
Verweerder heeft op 5 oktober 2004 het faillissement van Klager aangevraagd, welke aanvraag tijdens de behandeling werd ingetrokken. Op 24 oktober 2004 verhuist Klager zijn kantoor naar een nieuw adres.
Verweerder heeft - zonder goedvinden of medeweten van Klager - voor Klager bestemde post geopend, gekopieerd en aan de afzender geretourneerd.
De klacht
Klager stelt dat Verweerder heeft gehandeld in strijd met de eer en waardigheid van het beroep, aangezien:
a. Verweerder post, bestemd voor Klager en diens onderneming, heeft geopend, gekopieerd en geretourneerd heeft aan de afzender, en
b. Verweerder door middel van het achterhouden van de post gepoogd heeft andere schuldeisers te vinden ter ondersteuning van de genoemde faillissementsaanvraag. Deze heeft hij niet kunnen vinden. Verweerder heeft desondanks in de faillissementsaanvraag het bestaan van steunvorderingen gemeld. Klager kwalificeert dit als het opzettelijk valselijk voorlichten van de faillissementsrechter en derhalve als misbruik van het procesrecht.
Beoordeling van de klacht
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat Verweerder in zijn hoedanigheid van belastingadviseur deel uitmaakt van de kostenmaatschap en uit dien hoofde (mede-) verantwoordelijk is voor zaken als het verdelen van kantoorkosten, het behandelen van post en de afrekening bij uittreding. Aangezien Verweerder deze werkzaamheden uitvoert uit hoofde van zijn beroep vallen zij onder het tuchtrecht van de Orde.
Met betrekking tot het eerste deel van de klacht constateert de Raad dat Verweerder in zijn brief van 9 februari 2005 aan de deken van de Orde van Advocaten aangeeft dat alle binnengekomen post voor leden van de kostenmaatschap altijd door hem wordt geopend en erkent dat post van Klager na november 2004 door Verweerder is geopend, gekopieerd en geretourneerd aan de afzender. Verweerder heeft op de zitting erkend dat de kopieën werden gemaakt met het oog op de zitting op 7 december 2004 inzake de faillissementsaanvraag. De kopieën zouden het bestaan van medeschuldeisers kunnen aantonen. Klager had met deze gang van zaken niet ingestemd.
Dit handelen is klachtwaardig en in strijd met de eer en waardigheid van het beroep. Uit het door Verweerder aangevoerde blijkt de Raad niet van enige rechtvaardiging voor deze wijze van handelen. Nu Verweerder op de hoogte was van Klagers nieuwe adres had het Verweerder gesierd wanneer Klagers post ongeopend was doorgezonden. Voor het openen en kopiëren van Klagers post - zonder diens toestemming - is geen rechtvaardigingsgrond denkbaar.
Met betrekking tot het tweede gedeelte van de klacht kan de Raad zich niet aan de indruk onttrekken dat de procedure rondom de faillissementsaanvraag volgens de gebruikelijke regels is verlopen. De Raad acht misbruik van procesrecht onvoldoende aannemelijk gemaakt.
(volgt oplegging van een schriftelijke waarschuwing)