U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 28 januari 2008 (08/254)

28 januari 2008

Uitspraak Raad van Tucht 28 januari 2008 (08/254)
Voorzitter: mr. F. van der Wind
Leden: mr. drs. P.J.M. Bruin en mr. W.T.I.M. Nota
Griffier: mevrouw mr. S.E. Postema

- diverse feitelijke klachten
- geen sprake onbekwaamheid, oneerlijkheid en/of slordigheid van Verweerder.

De feiten
Klaagster verricht vanaf 1995 modelwerkzaamheden, met name in de Verenigde Staten. Ten behoeve van de inkomsten die voortvloeiden uit die werkzaamheden werd een structuur opgezet bestaande uit een Nederlandse vennootschap met een Amerikaanse dochtervennootschap (de Inc.). De aandelen van de Nederlandse vennootschap waren in handen van de ouders van Klaagster, Klaagster zelf en haar zus. Klaagster zou in dienstbetrekking staan tot de Amerikaanse vennootschap. Op basis van deze structuur zouden de inkomsten van Klaagster uit haar modelwerkzaamheden in de Verenigde Staten niet in Nederland zijn belast.Verweerder is sinds begin 2002 bij Klaagsters dossier betrokken. In juli 2003 kondigde de Belastingdienst een boekenonderzoek aan bij Klaagster en de Inc. In de rapporten naar aanleiding van het boekenonderzoek (mei 2005) nam de Belastingdienst het standpunt in dat Nederland heffingsbevoegd was over de inkomsten van Klaagster c.q. de Inc. Er werden correcties IB en Vpb aangekondigd voor een totaalbedrag van meer dan € 10.000.000. Verweerder heeft met de Belastingdienst onderhandeld om tot een compromis te komen en heeft Klaagster in mei 2006 bericht dat op grond van het compromis er over de betreffende jaren in totaal zo'n € 490.000 aan belasting en rente zou zijn verschuldigd. Hij heeft de beroepschriften IB 1997 en 1998 en Vpb 1998 en 1999 vóór ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door Klaagster ingetrokken. Een andere adviseur die door Klaagster om een second opinion was gevraagd gaf als zijn mening te kennen dat Verweerder formele fouten had gemaakt met betrekking tot aanslagtermijnen en termijnverlengingen en het intrekken van beroepschriften. Hij ging opnieuw onderhandelen met de Belastingdienst en kwam volgens Klaagster uit op een bedrag van € 349.000.

De klacht
Klaagster klaagt, samengevat, erover dat Verweerder heeft doen blijken van onbekwaamheid, oneerlijkheid en slordigheid. Ter onderbouwing voert zij hiertoe, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aan:
a. Verweerder heeft volkomen onnodig rechten van Klaagster ten opzichte van de Belastingdienst prijs gegeven door meermalen, zonder toestemming van Klaagster, in te stemmen met verzoeken van de Belastingdienst tot verlenging van de termijn voor het opleggen van aanslagen en door het intrekken van beroepschriften voordat het door Verweerder bereikte compromis was geaccordeerd en ondertekend door Klaagster. De andere adviseur werd hierdoor gehinderd bij het opnieuw onderhandelen met de Belastingdienst.
b. Verweerder heeft Klaagster bewust misleid omtrent de samenstelling van het compromisbedrag van € 490.000; in strijd met de waarheid heeft hij het doen voorkomen alsof sowieso € 350.000 belasting moest worden betaald.
c. Verweerder heeft onjuist ingevulde Amerikaanse belastingformulieren toegestuurd aan de Belastingdienst. Daarnaast heeft Verweerder niet of niet tijdig gereageerd op verzoeken om inlichtingen van de Belastingdienst.
d. Klaagster heeft geen opdrachtbevestigingen en/of machtigingen getekend, welke Verweerder het recht zouden hebben gegeven namens haar uitstel te vragen, dan wel met termijnverlengingen akkoord te gaan, dan wel compromissen te sluiten.
e. Klaagster noch de Inc. was, anders dan Verweerder beweerde, in de reguliere uitstelregeling betrokken.
f. Verweerder heeft zonder motivering of overleg een zestal declaraties die op naam van Klaagsters nieuwe Amerikaanse vennootschap stonden, voor 80% alsnog op naam van Klaagster gezet omdat ten onrechte alle werkzaamheden aan deze Inc zouden zijn gedeclareerd. De werkzaamheden hadden niet in rekening mogen worden gebracht, vanwege het ontbreken van een opdracht en gezien de gang van zaken. Het bedongen honorarium en de bedongen kosten zijn niet in overeenstemming met de aard en de omvang van de werkzaamheden.

Beoordeling van de klacht
De Raad is van oordeel dat niet is gebleken van onbekwaamheid, oneerlijkheid en/of slordigheid van Verweerder.
a. Uit de stukken blijkt dat de Belastingdienst, met uitzondering van het jaar 1999, vóór afloop van de driejaarstermijn schriftelijk heeft verzocht om in te stemmen met termijnverlenging voor het opleggen van aanslagen. Verweerder heeft namens Klaagster ingestemd met de verzochte termijnverlening. Als niet met termijnverlenging zou zijn ingestemd, zou dit, behalve voor het jaar 1999, kunnen hebben leiden tot ambtshalve aanslagen ter behoud van rechten. De jurisprudentie die Klaagster noemt betreft niet de situatie dat de Belastingdienst vóór afloop van de aanslagtermijn aan de belastingplichtige verzoekt om die termijn te verlengen. Verweerder valt er geen verwijt van te maken dat hij heeft ingestemd met het verzoek van de Belastingdienst. Voor het instemmen met verlenging van de termijn voor het jaar 1999 bestond echter geen grond; de termijn was immers al verlopen. Het zou op de weg van Verweerder hebben gelegen om over die termijnverlenging overleg te voeren met Klaagster alvorens in te stemmen. Het achterwege laten hiervan acht de Raad echter niet tuchtrechtelijk laakbaar.
Verweerder heeft op de stelling dat hij beroepschriften heeft ingetrokken alvorens Klaagster had ingestemd met het compromis, uitdrukkelijk gesteld dat Klaagster telefonisch had ingestemd met deze intrekking. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een emailbericht overgelegd, waarin hij Klaagster meldt dat de beroepschriften spoedig dienen te worden ingetrokken en vraagt om toestemming. De Raad hecht waarde aan de stelling van Verweerder en acht het handelen van Verweerder niet klachtwaardig op dit punt.
b. Verweerder heeft in zijn verweer aangegeven en ter zitting uitgelegd dat de cijfers aanvankelijk niet duidelijk waren omdat er nog geen aanslagen waren opgelegd en het rente-element nog moest worden berekend. De Raad acht niet bewezen dat Verweerder opzettelijk onjuiste cijfers heeft verstrekt. Voor een tuchtrechtelijk verwijt is dan ook geen grond.
c. De Amerikaanse fiscale formulieren zijn, zoals beide partijen ter zitting beaamden, ingevuld door Klaagsters Amerikaanse adviseur. Verweerder heeft de reeds door deze adviseur ingevulde formulieren slechts doorgestuurd naar de Belastingdienst. Verweerder was naar het oordeel van de Raad niet gehouden deze formulieren op juistheid te controleren. Bovendien waren de formulieren door de Belastingdienst opgevraagd, zodat Verweerder deze wel moest doorsturen. De klacht omtrent het niet dan wel te laat reageren op brieven van de Belastingdienst baseert Klaagster op vermelding in het rapport van de Belastingdienst dat gevraagde informatie niet is ontvangen. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven dat hij tijdig informatie heeft verstrekt. De Raad kan niet beoordelen of het rapport van de Belastingdienst wellicht een onjuistheid bevat en of de daar vermelde informatieverzoeken Verweerder wel bereikt hebben. Het verwijt lijkt bovendien in tegenspraak met het verwijt dat Verweerder niet gemachtigd was.
d. De klacht betreffende het ontbreken van schriftelijke opdrachtbevestigingen en machtigingen welke Verweerder het recht zouden hebben gegeven om namens Klaagster te handelen richting de fiscus, kan de Raad niet volgen. Artikel 4 van het Reglement Beroepsuitoefening NOB vereist slechts dat een lid door de belastingplichtige is gemachtigd hem ten opzichte van enige belastingautoriteit of gerechtelijke instantie te vertegenwoordigen. Het artikel vereist geen schriftelijke machtiging. Zoals uit de toelichting op artikel 4 blijkt, is de strekking van dit artikel te voorkomen dat adviseurs met de fiscus gaan praten over de fiscale positie van een belastingplichtige die geen cliënt is, om vervolgens te proberen de cliënt binnen te halen. Dat speelt hier niet. Ter zitting heeft Klaagster verklaard dat zij Verweerder als een vertrouwenspersoon zag en ervan uitging dat hij al haar belastingzaken goed zou regelen. Reeds hieruit blijkt dat zij Verweerder feitelijk als haar gemachtigde beschouwde. Verweerder is met Klaagster mee geweest naar een bespreking met de Belastingdienst op 16 april 2004. Het klaagschrift bevat bovendien als bijlage een email van 4 april 2005 waaruit blijkt dat Klaagster Verweerder als haar gemachtigde beschouwde, en Verweerder heeft een schriftelijke machtiging van 29 mei 2005 overgelegd. Het rapport van de Belastingdienst vermeldt ook Verweerder als gemachtigde. Uit de gang van zaken blijkt volgens de Raad dat Verweerder gemachtigd was. Dat Verweerder wellicht niet meteen begin 2002 om een schriftelijke machtiging heeft verzocht, is niet klachtwaardig.
e. De Raad acht de vraag of Klaagster opgenomen was in de reguliere uitstelregeling niet relevant; de termijnverlengingen zijn met uitzondering van het jaar 1999 binnen de driejaarstermijn overeen gekomen.
f. Het wijzigen van de tenaamstelling van de rekening acht de Raad niet tuchtrechtelijk laakbaar. Overigens treedt de Raad niet in geschillen omtrent de betaling van de factuur.

(volgt ongegrondverklaring van de klacht)