U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 23 juni 2014 (T 329)

23 juni 2014

Uitspraak Raad van Tucht 23 juni 2014 (T 329)

Voorzitter: mevrouw mr. M.Y.C. Poelmann
Leden: mr. J.J. Kluft en drs. T.J. Noordermeer
Griffier: mr. drs. L.B. Smits

 

Verweerder mocht e-mail van Klaagsters echtgenoot beschouwen als machtiging om namens Klaagster en haar echtgenoot aangiften inkomstenbelasting in te dienen.

 

Gewezen op de klacht van mevrouw A, wonende te B (hierna: Klaagster),

tegen

de heer C, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en werkzaam bij D, kantoorhoudende te B, hierna te noemen: Verweerder.

 

1. De loop van het geding

Het klachtschrift, gericht tegen Verweerder, is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 26 november 2013. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Ter zitting van de Raad van Tucht op 26 mei 2014 te Amsterdam is de klacht tegen Verweerder behandeld. Ter zitting zijn verschenen en gehoord Klaagster, bijgestaan door haar echtgenoot, de heer E, en Verweerder. Ter zitting heeft Klaagster een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

 

2. De feiten

2.1. Gelet op hetgeen door partijen schriftelijk is verhandeld en ter zitting mondeling is toegelicht, merkt de Raad van Tucht voor het onderhavige geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2. In januari 2013 hebben Klaagster en haar echtgenoot met Verweerder mondeling afgesproken dat Verweerder hun aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 zal verzorgen; de kosten daarvoor waren exclusief BTW. Deze mondelinge afspraak is niet schriftelijk bevestigd.

2.3. Klaagster heeft alle voor het verzorgen van de aangiften benodigde informatie bij Verweerder aangeleverd en hem daarbij verzocht de aangifte vóór 1 april 2013 in te dienen.

2.4. Begin april 2013 heeft Verweerder aan Klaagster en haar echtgenoot per e-mail concepten van de aangiften ter controle gestuurd. De concepten zijn, op aangeven van Klaagster en haar echtgenoot, tweemaal door Verweerder aangepast omdat bepaalde gegevens onjuist waren overgenomen. In dat kader heeft Verweerder ook een telefoongesprek met Klaagsters echtgenoot gehad (hierna: het telefoongesprek).

2.5. Bij e-mail van 9 april 2013 heeft Verweerder Klaagsters echtgenoot verzocht de jaaropgaaf van de bank over het jaar 2012 op te sturen, zulks ter verificatie van de in te dienen aangiften. Klaagsters echtgenoot heeft daarop bij e-mail van dezelfde datum geantwoord (hierna: de e-mail van 9 april 2013). De e-mail van 9 april 2013 vermeldt onder meer:

“Die jaaropgaaf kan mijn vrouw hier niet vinden. Waarschijnlijk zit hij in de map bij u. Maar daar hoeft u niet naar te zoeken. Op onze verantwoording is alles accoord en kan alles naar de belasting.”

2.6. Op 10 april 2013 heeft Verweerder de aangiften langs elektronische weg ingediend. Ten bewijze daarvan heeft Verweerder ter zitting een document dat is geproduceerd door het computerprogramma waarmee Verweerder de aangiften heeft ingediend, getoond waaruit blijkt dat de aangiften door de belastingdienst zijn ontvangen.

2.7. Na verzending van de e-mail van 9 april 2013 maar vóórdat Klaagster en haar echtgenoot per e-mail van 13 mei 2013 de relatie met Verweerder hebben beëindigd, hebben Klaagster en haar echtgenoot de aangiften zelf langs elektronische weg ingediend. Daarbij zijn zij geholpen door de belastingdienst. De gegevens die Klaagster en haar echtgenoot in de door hen zelf ingediende aangiften hebben verantwoord, wijken af van de gegevens zoals Verweerder die in de door hem ingediende aangiften heeft verantwoord.

2.8. Met dagtekening 21 juni 2013 zijn aan Klaagster en haar echtgenoot aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 opgelegd (hierna: de aanslagen). De aanslagen zijn gebaseerd op de door Klaagster en haar echtgenoot zelf ingediende aangiften. De aanslagen zijn aan Klaagster en haar echtgenoot gezonden en niet ook aan Verweerder. Klaagster heeft Verweerder niet op de hoogte gesteld van ontvangst van de aanslagen.

2.9. Op 12 november 2013 heeft de belastingdienst Verweerder telefonisch benaderd met vragen over het belastbaar inkomen van Klaagster en haar echtgenoot.

2.10. Op 21 november 2013 heeft de belastingdienst Klaagster bericht dat aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 zijn ontvangen. Uit telefonische navraag door Klaagster bij de belastingdienst bleek dat deze aangiften op 13 november 2013 zijn ontvangen en door de belastingdienst zijn aangemerkt als bezwaar tegen de aanslagen. Bij brief van 25 november 2013 heeft de belastingdienst Klaagster bericht dat conform het die dag gevoerde telefoongesprek met Klaagster, de als bezwaar aangemerkte aangiften als ingetrokken worden beschouwd.

2.11. Klaagster noch haar echtgenoot hebben de door Verweerder aan hen toegezonden machtiging voor het indienen van de aangiften ondertekend.

2.12. Verweerder heeft aanvankelijk € 250,-- exclusief BTW aan kosten in rekening gebracht maar deze later verminderd tot € 200,-- exclusief BTW.

 

3. De klacht

Klaagster verwijt Verweerder dat hij:

I.          de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur heeft geschonden door (i) meerdere keren onjuiste conceptaangiften op te stellen, ondanks dat de aangeleverde informatie duidelijk was, (ii) Klaagsters echtgenoot in het telefoongesprek onheus te bejegenen, en (iii) meer in rekening te brengen dan was afgesproken; en

II.        artikel 9 van het Reglement Beroepsuitoefening van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: het Reglement) heeft geschonden door aangiften in te dienen zonder daartoe te zijn gemachtigd.

 

4. Het verweer

Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat Klaagster niet-ontvankelijk is omdat zij, gelet op artikel 17, lid 4, letter b, van de Statuten van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: de Statuten), geen eigen belang bij de klacht heeft nu Klaagster en haar echtgenoot de door Verweerder ingediende aangiften hebben geaccordeerd. Subsidiair stelt Verweerder dat de klacht ongegrond is omdat geen sprake is van enige tekortkoming in de dienstverlening aangezien de aangiften zijn geaccordeerd en de communicatie met Klaagster en haar echtgenoot altijd normaal is verlopen.

 

5. Beoordeling van de klacht

5.1. Ontvankelijkheid

5.1.1. De Raad van Tucht overweegt dat de klacht betrekking heeft op de werkzaamheden die Verweerder voor Klaagster en haar echtgenoot heeft verricht. Zij heeft dus bij haar klacht belang in de zin van artikel 17, lid 4, letter b, van de Statuten, ongeacht of die klacht gegrond is of niet. Het primaire verweer faalt derhalve.

5.1.2. Klaagster is ontvankelijk in haar klacht.

5.2. Klachtonderdeel I: schending eer en waardigheid

5.2.1. Naar de Raad van Tucht begrijpt, klaagt Klaagster er met de in klachtonderdeel I weergegeven klachten over dat Verweerder artikel 1 van het Reglement heeft geschonden.

5.2.2. De Raad van Tucht overweegt dat Verweerder de door hem opgestelde concepten van de aangiften ter controle aan Klaagster en haar echtgenoot heeft gestuurd alvorens de aangiften op 10 april 2013 daadwerkelijk in te dienen. Daarmee heeft Verweerder naar het oordeel van de Raad van Tucht de van een lid van de NOB te verwachten zorgvuldigheid in acht genomen. Daaraan doet niet af dat Verweerder enkele mogelijk eenvoudig te vermijden fouten in de concepten had gemaakt. Daarvoor is nu juist de toezending ter controle bedoeld. Niet is gesteld of gebleken dat de gemaakte fouten zo ernstig of omvangrijk waren dat dit tot tuchtrechtelijke verwijtbaarheid zou leiden. Voorts is de inhoud van het telefoongesprek niet vast komen te staan zodat dit evenmin een grond kan opleveren voor schending van artikel 1 van het Reglement. Verder overweegt de Raad van Tucht dat de enkele omstandigheid dat Verweerder aanvankelijk meer in rekening bracht dan volgens Klaagster was overeengekomen onvoldoende is om te kunnen spreken van een schending van artikel 1 van het Reglement. Aanvullende omstandigheden die die schending wel mogelijk kunnen maken, zijn gesteld noch gebleken.

5.2.3. Gelet op hetgeen hiervoor in 5.2.2. is overwogen, is van schending van artikel 1 van het Reglement geen sprake.

5.2.4. Klachtonderdeel I is ongegrond.

5.3. Klachtonderdeel II: vertegenwoordiging zonder machtiging

5.3.1. Naar het oordeel van de Raad van Tucht heeft Verweerder uit de e-mail van 9 april 2013 af mogen leiden dat hij gemachtigd was de aangiften in te dienen. Dat Klaagster en haar echtgenoot de aan hen door Verweerder toegezonden machtigingen nooit hebben getekend maakt dat niet anders. Ook is, gelet op de gemotiveerde betwisting door Verweerder, niet vast komen te staan dat Verweerder na beëindiging van de relatie aangiften heeft ingediend. Verweerder heeft derhalve artikel 9 van het Reglement niet geschonden.

5.3.2. Klachtonderdeel II is ongegrond.

 

6. Beslissing

De Raad van Tucht verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

De beslissing is genomen door mevrouw mr. M.Y.C. Poelmann, mr. J.J. Kluft en drs. T.J. Noordermeer, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 26 mei 2014 in aanwezigheid van mr. drs. L.B. Smits als griffier.

De schriftelijke weergave van de beslissing - vormende de uitspraak als bedoeld in het Reglement Tuchtzaken - is door voorzitter en griffier ondertekend op 23 juni 2014.