U bent hier
Uitspraak Raad van Tucht 21 januari 2013
Uitspraak Raad van Tucht 21 januari 2013 (T 307)
Voorzitter: mw. mr. M.Y.C. Poelmann
Leden: mr. G.O.R. Doeve en mr. W.H.A. Kannekens
Griffier: mw. mr. drs. M.M. Breij
- De enkele omstandigheid dat partijen hebben afgesproken dat Klagers afzien van verdere klachtprocedures brengt niet mee dat de Raad van Tucht geen kennis mag nemen van een door Klagers nadien ingediende klacht.
- Klagers tonen onvoldoende aan dat de informatieverstrekking door en de cijfermatige vergelijking van Verweerder zodanig gebrekkig respectievelijk onjuist zijn, dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.
- Aangezien Verweerder niet betrokken was bij de behandeling en afhandeling van de bij Belastingadvieskantoor tegen hem ingediende klacht en gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden dienaangaande plaatsvonden onder zijn verantwoordelijkheid, kan op dit punt geen sprake zijn van tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten door Verweerder.
Gewezen op de klacht van Klager 1 en Klager 2, hierna te noemen Klagers,
tegen
Verweerder, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs.
1. De loop van het geding
Het klachtschrift gedateerd 23 april 2012, gericht tegen Verweerder, is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 25 april 2012. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van de Raad van Tucht op 11 december 2012 te Amsterdam zijn verschenen en gehoord Klager 2, alsmede Verweerder, tot bijstand vergezeld van X. Klager 2 heeft het standpunt van Klagers toegelicht aan de hand van een overgelegde pleitnota.
2. De feiten
2.1. Gelet op hetgeen door partijen schriftelijk is verhandeld en ter zitting mondeling is toegelicht, merkt de Raad van Tucht voor het onderhavige geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
2.2. Een (oud)collega van Verweerder heeft Klagers (op eigen initiatief) geadviseerd de onderneming van Klager 1 en de freelance-werkzaamheden van haar echtgenoot, Klager 2, in te brengen in een B.V. De overige inkomsten van Klager 2 (onder meer uit dienstbetrekking) werden tegen een marginaal tarief van 52% belast met inkomstenbelasting. Volgens het memo van juni 2009 van deze collega waren Klagers in de uitgangssituatie over 2008 € 70.694 aan inkomstenbelasting verschuldigd, terwijl een BV-structuur zou hebben geleid tot € 60.492 aan totaal verschuldigde belasting. Klagers hebben het advies opgevolgd. Bij notariële akte van eind juni 2009 is de B.V. opgericht.
2.3. Klagers hebben zich bij brief van 23 september 2009 aan het dagelijks bestuur van Belastingadvieskantoor beklaagd over de kwaliteit van het in 2.2 genoemde advies:
“Het advies van Belastingadvieskantoor is niet deugdelijk daar waar de oprichtingskosten en de meerkosten van de B.V. niet in de berekening zijn meegenomen. Het advies is mogelijk niet deugdelijk als blijkt dat de fiscus het niet verlonen van de free lance inkomsten van Klager 2 niet accepteert. (…) Informatievoorziening, begeleiding en advisering voor, tijdens en na de oprichting van de B.V. is niet adequaat en staat niet in verhouding tot de in rekening gebrachte kosten. Daarnaast hebben Klagers mede door deze gang van zaken zelf ruim 40 uur besteed aan extra activiteiten, verslaglegging, mails en nu het opstellen van dit schrijven. Mogelijk is de B.V. uiteindelijk niet voordeliger dan een eenmanszaak gezien de niet berekende kosten (inclusief de extra uren van Klagers).”
2.4. Verweerder is maat van Belastingadvieskantoor. Hij heeft de inhoud van het door zijn (oud)collega uitgebrachte advies intern beoordeeld en de klacht behandeld. In het kader van de klachtbehandeling hebben diverse besprekingen plaatsgevonden tussen Klagers en Verweerder. Op 21 oktober 2009 stuurde Verweerder aan Klagers een e-mailbericht:
“Hierna in telegramstijl hetgeen wij gisteravond hebben besproken.
1. Terzake het financiele spraken wij af dat € 5.000 inclusief BTW wordt terugbetaald door ons aan jullie mede ter verrekening van openstaande nota’s voor zover die betrekking hebben op de BV oprichting/inbreng. Voor de afwikkeling (arbeidscontracten, formulieren opgaaf etc fiscus, pensioenbrief) factureren wij € 1.000 inclusief BTW. Ik zorg voor creditering van de nota’s overeenkomstig het vorenstaande. Wij verlenen elkaar finale kwijting over en weer terzake dit adviestraject en de gevolgen daarvan.
2. Voor de jaarlijkse kosten van de BV is een bedrag genoemd van € 4.500 exclusief BTW hetgeen moet omvatten de jaarrekening en publicatiestukken, aangiften VPB en IB (2x) en de loonadministratie. (…)
(…)
Ik hoop dat ik een en ander overeenkomstig de inhoud van onze bespreking heb neergeschreven, en als jullie er ook zo over denken zou het fijn zijn als jullie mij dat kunnen bevestigen.”
2.5. Bij brief van 30 maart 2010 hebben Klagers aan Verweerder bericht:
“Wij hebben het weekend de mails, nota’s en de gesprekken met jou op je kantoor en daarna bij ons thuis uitvoerig besproken, zoals toegezegd. We komen tot de conclusie dat de afspraken in onze herinnering er als volgt uitzien.
1. onze klachten zijn gegrond verklaard;
2. voor de tot dan toegeleverd prestatie betalen wij 1000 euro;
(…)
5. als wij dat wensen haalt Belastingadvieskantoor ons ‘om niet’ uit de BV;
6. wij zien af van verdere klachtprocedures.
(…)
We zullen bij Belastingadvieskantoor ondertussen een negatieve kwalificatie hebben. Toch houden we vast aan onze visie op de gemaakte afspraken. Die staan wat ons betreft nog. Als dat voor jou niet geldt, dan moeten we dat bespreken, maar dan zitten we weer onze kostbare tijd te besteden aan iets wat afgehandeld is. Bovendien staat dan wat ons betreft afspraak 6 (afzien van klachtenprocedure) ook weer ter discussie. Als voor jou afspraak 1 t/m 7 geldt zoals o.i. bedoeld dan sluiten we deze boeken. (…)”
2.6. Verweerder heeft met Klagers afgesproken dat hij Klagers zonder enige vergoeding uit de BV zou halen, indien achteraf zou blijken dat de BV voor hen toch niet voordelig was. Voor het geval zou komen vast te staan dat de BV voor Klagers wel voordelig was, en Klagers desondanks uit de BV wilden, heeft Verweerder aangeboden daarvoor zorg dragen voor € 2000,- exclusief omzetbelasting. Klagers hebben van dit aanbod geen gebruik gemaakt. Verweerder heeft dit aanbod ter zitting voor de Raad van Tucht ingetrokken.
2.7. Op 3 januari 2011 heeft Verweerder Klager 2 een e-mailbericht gestuurd met daarbij als bijlage een cijfermatige vergelijking 2009 tussen enerzijds de eenmanszaak in combinatie met resultaat uit werkzaamheden en anderzijds de ‘huidige BV-constructie’. Uit de bijlage volgt dat de BV-constructie € 8.547 voordeliger is. Het e-mailbericht bevat onder meer de volgende tekst:
“Y [een andere collega van Verweerder; RvT] heeft de rekenexercitie aan de hand van de gerealiseerde cijfers doorgevoerd, zie het spreadsheet. Ik teken daarbij aan dat de dividendbelastingclaim tegen de contante waarde moet worden meegenomen en niet tegen de nominale waarde zoals in het spreadsheet. Het voordeel beloopt dan € 12.865 (op basis van een contante waarde van 0,666 gebaseerd op 10 jaar en 4% rekenrente) in 2009.”
2.8. Klager 2 heeft op 21 februari 2011, mede namens Klager 1, een e-mailbericht gestuurd aan Verweerder en Y:
“Klager 1 heeft vandaag een brief naar het Dagelijks Bestuur gestuurd waarin we aangeven het niet eens te zijn met de door jullie gemaakte vergelijking. We vinden dat we over het hele traject gezien niet goed zijn voorgelicht met alle consequenties van dien. Onze klacht is niet tegen jullie persoonlijk gericht, wij vinden dat we door Belastingadvieskantoor als accountantskantoor niet goed zijn voorgelicht over de lusten en lasten van de BV in haar geheel.
Als we alles op een rijtje zetten dan is het voordeel van de BV t.o.v. de situatie ervoor dermate klein, dat gegeven al het gedoe het voor ons geen rendement oplevert, integendeel het heeft ons veel ergernis en negatieve inspanningen gekost en dat doet het nog.
Wij willen die conclusie toetsen. Staan we in het ongelijk dan moeten we het ermee doen, staan we in het gelijk dan voelen we ons gehoord. Zoals je begrijpt voelen we ons nog steeds niet gehoord, ondanks alle o.i. redelijke argumenten. (…)”
2.9. In de 4 pagina’s tellende brief van 21 februari 2011 van Klager 1 aan het Dagelijks Bestuur staat onder meer:
“In november 2009 tijdens het afhandelen van onze klacht tegen Belastingadvieskantoor heeft Verweerder ons geadviseerd om de B.V. in stand te houden, n.a.v. onze vraag of het niet beter was uit de B.V. te gaan. Wij vinden dat advies achteraf gezien niet correct. Verweerder stelt eind 2010 dat fiscaal gezien de B.V. ongeveer € 12.000 gunstiger is vergeleken met de gezamenlijke belastingdruk van Klager 1 (WUO) en Klager 2 (ROW). Ook met deze conclusie zijn wij het niet eens. Wij stellen dat de B.V. ons fiscaal gezien niet het voordeel heeft opgeleverd wat ons is voorgespiegeld. Teven stellen wij dat wij over de nadelen van de B.V. onvoldoende zijn geïnformeerd. Ten slotte stellen wij dat Verweerder zijn belofte om ons “om niet” uit de B.V. te zullen halen als zou blijken dat deze voor ons fiscaal gezien niet gunstig zou zijn, ten onrechte niet nagekomen is.
(…) Verweerder adviseerde ons tijdens het afhandelen van die klacht in de B.V. te blijven. Deze constructie zou ons een voordeel opleveren (…). Verweerder was daarbij minder positief dan zijn collega (…).
Het geschil tussen ons en Verweerder spitst zich toe op de vraag of, en zo ja in welke mate, de B.V. fiscaal voordeliger is dan de situatie waarin wij voor de B.V. zaten en de vraag of Belastingadvieskantoor gehouden zou zijn om ons “om niet” uit de B.V. te halen. Wij vinden van wel. Onze berekening is gebaseerd op de oorspronkelijke geschatte freelance inkomsten van € 25.000 en de reëel gemaakte en te maken kosten.”
2.10. Deze klacht van 21 februari 2011 is opgepakt door een compliance officer van Belastingadvieskantoor. Verweerder is niet betrokken geweest bij de behandeling van deze klacht. Bij brief van 18 juli 2011 heeft de compliance officer aan Klagers onder meer bericht:
“U bestrijdt de juistheid van onze berekening over 2009. Ik concludeer dat, zelfs wanneer ik op alle punten met u mee zou kunnen gaan (en alle tegenargumenten van mijn betrokken collega’s zou negeren), de berekening nog steeds positief is. (…) De omvang van het voordeel is weliswaar lager dan u basis van de initiële berekening mocht verwachten, maar de omissies in die initiële berekening waren al in de eerdere gesprekken aan de orde gekomen en door ons toegegeven. (…)
Ten aanzien van uw zorgpunt met betrekking tot de acceptatie door de fiscus hebben wij in onze brief van 21 maart 2011 al aangegeven dat wij – op basis van onze kennis en ervaring – van mening zijn dat de geadviseerde opzet door de fiscus geaccepteerd zal worden. Wij herhalen onze toezegging dat, wanneer dit onverhoopt niet het geval zou zijn, er dan een nieuwe situatie ontstaat. Welke wij dan uiteraard in redelijkheid en onderling overleg zullen beoordelen. Omdat wij dit echter niet verwachten, is het niet opportuun om nu reeds op een dergelijke situatie vooruit te lopen.”
2.11. Klagers hebben na de brief van 18 juli 2011 de cliëntrelatie met Belastingadvieskantoor beëindigd.
2.12. Ten tijde van de mondelinge behandeling, 11 december 2012, bestond geen duidelijkheid over de visie van de fiscus over het verlonen van de freelance inkomsten van Klager 2 en was, ook door de opvolgend belastingadviseur van Klagers, geen actie ondernomen om daarover duidelijkheid te verkrijgen.
3. De klacht
Klagers verwijten Verweerder dat:
- hij een te positief beeld heeft gegeven van het fiscale voordeel van een B.V. en onvolledig is geweest in het informeren over de nadelen en de kosten;
- hij het uiteindelijke fiscale voordeel over het lange boekjaar (4e kwartaal 2008 en het jaar 2009) met een bedrag van € 12.865 te positief heeft vastgesteld;
- niet puntsgewijs is ingegaan op de in februari 2011 bij Belastingadvieskantoor ingediende klacht ten aanzien van het handelen van Verweerder.
4. Het verweer
De klacht moet volgens Verweerder niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat over en weer finale kwijting is verleend en gezien de inhoud van het e-mailbericht van Klagers van 21 februari 2011.
Verweerder stelt dat hij zijn werkzaamheden voor Klagers op een eerlijke, zorgvuldige en behoorlijke wijze heeft verricht. Hij heeft in het kader van zijn dienstverlening adequaat, tijdig en op een open wijze met Klagers gecommuniceerd en voorts geadviseerd, zoals dat van een vakbekwaam adviseur mag worden verwacht. Verweerder stelt dat hij het verlonen van de freelance inkomsten uitvoerig met Klagers heeft besproken en dat het standpunt van de fiscus in deze zal moeten worden afgewacht. Waar nodig en mogelijk is Verweerder Klagers (bijv. door creditering en het gedane aanbod) maximaal tegemoet gekomen. Hij acht ook van belang dat Klagers op geen enkele wijze schade hebben geleden.
5. Beoordeling van de klacht
5.1. Ontvankelijkheid
5.1.1. Verweerder betoogt dat de finale kwijting over en weer ter zake van het adviestraject en de gevolgen daarvan in zijn e-mailbericht van 21 oktober 2009 (zie 2.4) moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring. De Raad van Tucht volgt Verweerder daarin niet. De enkele omstandigheid dat tussen partijen is afgesproken dat Klagers afzien van verdere klachtprocedures brengt niet mee dat de Raad van Tucht geen kennis zou mogen nemen van een door Klagers nadien ingediende klacht.
5.1.2. Ook het e-mailbericht van Klager 2 van 21 februari 2011 (zie 2.9) leidt niet tot een niet-ontvankelijkverklaring. De zinsnede in dat bericht ‘onze klacht is niet tegen jullie persoonlijk gericht’ heeft betrekking op de klacht die door Klagers is ingediend bij Belastingadvieskantoor. Ook dit brengt niet mee dat Klagers niet langer het recht zouden hebben om bij de Raad van Tucht een klacht tegen Verweerder in te dienen.
5.1.3. De Raad van Tucht acht Klagers ontvankelijk in hun klacht.
5.2. Informatieverstrekking met betrekking tot het voordeel van een B.V.
5.2.1. Klagers zijn, kort gezegd, van mening dat hen niet (voldoende) is voorgehouden (i) dat het fiscale voordeel van een B.V. valt of staat met de freelance inkomsten van Klager 2, (ii) dat een B.V. veel ‘eigen tijd’ van Klagers vergt en (iii) dat bij de berekeningen onvoldoende rekening is gehouden met een beperkte bestaansduur van een B.V.
5.2.2. Het uitgangspunt voor de beoordeling van onderhavige klacht is dat op het moment dat Verweerder bij de advisering aan Klagers betrokken raakte, Klagers zich al in de B.V. situatie bevonden. De B.V. was opgericht en de onderneming van Klager 1 en de freelance-werkzaamheden van Klager 2 waren in de B.V. ingebracht. De klacht uit 2009 luidde, kort weergegeven, dat de kosten van de oprichting en de meerkosten van de B.V. niet in de berekening waren meegenomen, er geen rekening was gehouden met de onzekerheid over de omvang van de freelance inkomsten gedurende de komende jaren, er onzekerheid bestond over de vraag of de fiscus deze constructie zou accepteren, de informatievoorziening onvoldoende was geweest en de kosten daarvan te hoog en dat het Klagers zelf veel tijd had gekost. Partijen hebben verklaard dat naar aanleiding van die klacht diverse besprekingen hebben plaatsgevonden. Hoewel buiten de e-mail van 21 oktober 2009 en de reactie van Klagers van 30 maart 2009 als weergegeven onder 2.4. en 2.5. geen gespreksverslagen zijn overgelegd, acht de Raad het aannemelijk dat in het kader van de klachtafhandeling al deze punten aan de orde zijn geweest en aan Verweerder de vragen zijn voorgelegd of zijn (oud)collega het voorgespiegelde voordeel wel juist had berekend en of Klagers wel zouden moeten doorgaan met de B.V.
5.2.3. Verweerder heeft vastgesteld dat de berekening door de (oud)collega weliswaar niet correct was, maar dat de B.V. situatie, uitgaande van de toen bekende inkomsten, wel voordelig voor Klagers was. Op grond daarvan heeft Verweerder Klagers geadviseerd de B.V. in stand te laten. Partijen zijn vervolgens tot overeenstemming gekomen dat creditering van facturen zou plaatsvinden en dat Verweerder Klagers om niet uit de B.V. zou halen in het geval de B.V. fiscaal nadeliger zou blijken te zijn dan de situatie voordien. Daarnaast heeft Verweerder aangeboden om Klagers voor € 2.000 uit de B.V. te halen in het geval de B.V. fiscaal wel voordeliger zou zijn, maar Klagers toch uit de B.V. zouden willen.
5.2.4. Voor de beantwoording van de vraag of Verweerder Klagers voldoende heeft voorgelicht over de rol van de freelance inkomsten van Klager 2 bij de berekening van het voordeel van de B.V. is van belang dat Klagers zich blijkens hun klachtbrief uit 2009 terdege bewust waren van het belang van de freelance inkomsten: “Als daar bovenop de freelance inkomsten van Klager 2 wegvallen, is het verschil nog geen 1000 euro ten voordele van de B.V.” De Raad van Tucht acht aannemelijk dat ook dit punt bij de besprekingen aan de orde is geweest en, gelet op de getroffen schikking, toen tot tevredenheid van Klagers is beantwoord.
5.2.5. Hoeveel ‘eigen tijd’ een B.V. van Klagers zelf vergt, hadden Klagers in de periode van oprichting van de B.V. tot 30 maart 2010, de datum waarop Klagers de in 5.2.3 omschreven afspraken bevestigden (zie 2.5), zelf al ervaren en behoefde daarom geen nadere toelichting door Verweerder.
5.2.6. Klagers hebben, tegenover de gemotiveerde betwisting ter zitting door Verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat zij hem duidelijk hebben gemaakt dat de B.V. slechts een beperkte bestaansduur zou hebben. Verweerder kan dan niet verweten worden dat hij bij het geven van zijn advies de B.V. in stand te houden onvoldoende rekening heeft gehouden met een mogelijk beperkte bestaansduur van de B.V.
5.2.7. Het klachtonderdeel faalt.
5.3. Heeft Verweerder het fiscale voordeel van € 12.685 te positief vastgesteld?
5.3.1. Klagers zijn van oordeel dat de berekening door Verweerder van het fiscale voordeel van de B.V. situatie zodanige fouten bevat, dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Klagers stellen dat Verweerder een te lage contante waarde heeft berekend door rekening te houden met een te lange tijdsduur en een te hoge rekenrente, dat geen rekening is gehouden met het feit dat Klager 2 naar verwachting slechts enkele jaren kan profiteren van freelance inkomsten, dat de accountantskosten niet in de berekening zijn meegenomen, dat Verweerder ten onrechte is uitgegaan van de werkelijke freelance inkomsten, die veel hoger waren dan begroot. De grootste zorg van Klagers is dat van de € 72.000 aan freelance inkomsten slechts € 15.000 is verloond, waarvan niet zeker is dat de fiscus dit accepteert, zodat Klagers risicodragend zijn en blijven. Daarnaast had Verweerder in de vergelijking moeten betrekking dat de freelance inkomsten wellicht kwalificeerden als winst uit onderneming, zodat zonder de B.V. vanaf 2010 de mkb-winstvrijstelling van toepassing zou zijn geweest. Tenslotte stellen Klagers dat de (on)kosten die zij zelf hebben gemaakt niet in de berekening zijn meegenomen.
5.3.2. De Raad van Tucht stelt voorop dat Verweerder bij de berekening ter beantwoording van de vraag of Klagers wel zouden moeten doorgaan met de B.V. terecht is uitgegaan van de meest actuele cijfers en niet van de schattingen die aan het oorspronkelijke advies van de (oud)collega van Verweerder ten grondslag lagen.
5.3.3. In de door Verweerder opgestelde vergelijking is, volgens een bericht onder het begeleidende e-mailbericht van 3 januari 2011, berekend wat in de huidige B.V. situatie aan belastingen is betaald en wat in 2009 zou zijn betaald als de oude situatie zou zijn gehandhaafd. De vergelijking is zonder nadere toelichting, die in het dossier van de Raad van Tucht ontbreekt, niet goed te doorgronden, mede doordat in de berekening voor het jaar 2009 voor de ‘oude situatie’ inkomsten uit het jaar 2008 zijn meegenomen. In de vergelijking zitten (wellicht) niet toegelichte uitgangspunten, onzuiverheden, hiaten danwel onjuistheden. Dat betekent echter niet automatisch dat Verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.
5.3.4. Bij het maken van vergelijkingen als de onderhavige worden uitgangspunten gehanteerd. Die uitgangspunten zijn in meer of mindere mate arbitrair. Klagers hadden graag gezien dat Verweerder in zijn vergelijking rekening had gehouden met een andere contante waarde, met het verdisconteren van de toekomstige kosten voor opheffing van de B.V. en met eigen (on)kosten die Klagers hebben gemaakt. Dat Verweerder andere uitgangspunten heeft gehanteerd, maakt echter niet dat zijn vergelijking zonder meer onjuist is. De Raad van Tucht ziet niet in hoe de vergelijking over het jaar 2009 zou worden beïnvloed, indien Klager 2 nadien nog slechts een beperkt aantal jaren freelance inkomsten zou genieten en/of hij in het jaar 2010 wellicht als ondernemer aangemerkt zou kunnen worden (en dan recht zou hebben op mkb-winstvrijstelling).
5.3.5. De Raad van Tucht acht aannemelijk dat de extra accountantskosten in de B.V. situatie zijn meegenomen in de vergelijking onder het kopje ‘overige bedrijfslasten’ ad € 10.232, waar de kosten in de oude situatie in totaal € 7.839 zouden hebben bedragen.
5.3.6. Wat betreft het verlonen van de freelance inkomsten van Klager 2 merkt de Raad van Tucht op dat de hoogte van het in aanmerking te nemen fictieve loon niet alleen afhangt van de daadwerkelijk in een jaar gegenereerde freelance inkomsten. Ook overige omstandigheden, zoals bijvoorbeeld verdiencapaciteit en deeltijdpercentage, spelen een rol. Dat aan de hoogte van het fictieve loon onzekerheden kleven, betekent niet dat het door Verweerder ingenomen standpunt geen stand zal houden voor de rechter. Partijen zijn overeengekomen dat opnieuw zal worden overlegd als zou blijken dat de fiscus niet akkoord zou gaan met het fictieve loon Klager 2. Klagers zijn op dit punt niet, ook niet met hun nieuwe adviseur, in overleg getreden met de fiscus. Kennelijk had het op korte termijn verkrijgen van zekerheid niet de voorkeur. De Raad van Tucht acht het ingenomen standpunt van Verweerder over het verlonen van de freelance inkomsten in combinatie met de geboden oplossing niet klachtwaardig.
5.3.7. Klagers hebben naar het oordeel van de Raad van Tucht onvoldoende aangetoond dat de vergelijking van Verweerder zodanig onjuist is dat van tuchtrechtelijk laakbaar handelen sprake is.
5.3.8. De Raad van Tucht begrijpt dat Klagers nog steeds onzeker zijn over de vraag of de B.V. uiteindelijk voldoende voordelig voor hen zal zijn om de daarmee gepaard gaande werkzaamheden te rechtvaardigen. Deze onzekerheid is echter niet aan Verweerder te verwijten. Vast staat dat tot op heden Klagers de B.V. niet hebben opgeheven en geen contact met de fiscus over het verlonen hebben gezocht. Daarnaast valt de toekomst door niemand, ook niet door Verweerder, te voorspellen. Bovendien is dit een afweging die alleen Klagers zelf kunnen maken. De conclusie is dan ook dat de klacht dat Verweerder verwijtbaar heeft gehandeld door het geven van het advies om de B.V. in stand te houden, ongegrond is.
5.4. Afhandeling van de bij brief van 21 februari 2011 bij het dagelijks bestuur van Belastingadvieskantoor ingediende klacht
5.4.1. Bij brief van 21 februari 2011 hebben Klagers een klacht ingediend bij het dagelijks bestuur van Belastingadvieskantoor (zie 2.9). Aangezien Verweerder niet betrokken is geweest bij de behandeling en afhandeling van deze klacht en gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden met betrekking tot de behandeling van de klacht plaatsvonden onder verantwoordelijkheid van Verweerder, kan op dit punt geen sprake zijn van tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten door Verweerder.
5.4.2. Het klachtonderdeel faalt derhalve.
5.5. Conclusie
De Raad acht de klacht, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond.
6. Beslissing
De Raad acht de klacht jegens Verweerder ongegrond.
De beslissing is genomen door mevrouw mr. M.Y.C. Poelmann, mr. G.O.R. Doeve en mr. W.H.A. Kannekens, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 11 december 2012 in aanwezigheid van mevrouw mr.drs. M.M. Breij als griffier.