U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 16 januari 2007 (T 242)

16 januari 2007

Voorzitter: Poelmann
Leden: Sanders en Schutte
Griffier: Lokerse

• belastingadviseur geen neutrale partij
• brief van belastingadviseur in arbeidsconflict van cliënt mag geen onjuistheden bevatten of beledigend van toon zijn

De feiten

Klager en de heer X waren ieder voor 50% aandeelhouder in een B.V.. X was directeur en Klager was algemeen directeur en als enige bevoegd de vennootschap alleen te vertegenwoordigen.

Klager heeft in 2000 en 2001 onderhandelingen gevoerd met X over de verkoop door X van zijn aandelen in de B.V. aan Klager. B stond X met een team van specialisten – waar Verweerder deel van uitmaakte- hierin bij. De verhouding tussen Klager en Verweerder was niet optimaal, waardoor Verweerder zich uit het onderhandelingsproces heeft teruggetrokken. De onderhandelingen hebben geleid tot een overdracht door X van zijn aandelen aan Klager in april 2002. X bleef na de overdracht van de aandelen in loondienst werkzaam bij het bedrijf van Klager.

Vanwege psychische spanningen rondom zijn dienstbetrekking bij het bedrijf van Klager is X arbeidsongeschikt geraakt. De behandelend Arbo-arts drong vervolgens aan op een re-integratiegesprek tussen X en Klager. X achtte zich hier echter niet toe in staat. De huisarts van de heer X heeft de Arbodienst verzocht om X niet te dwingen een               re-integratiegesprek aan te gaan.

Verweerder heeft vervolgens op verzoek van X op 2 oktober 2002 een brief geschreven aan X. In deze brief legt Verweerder zijn bevindingen vast over de gang van zaken rondom de aandelenoverdracht.

Hieronder volgen vijf relevante passages uit de brief van Verweerder.

“Uit uitlatingen uwerzijds bleek dat de heer S u na eerdergenoemde bespreking steeds onheuser is gaan bejegenen. Een en ander bleek niet alleen uit verbale (re)acties van de heer S, maar bovendien uit interne memo’s en e-mails van zijn hand. Vaststond dat de heer S zichzelf de positie van algemeen directeur had aangemeten en u louter als ‘assistent’ wenste te accepteren, ondanks het feit dat daarvan statutair geen sprake was.”

“Duidelijk was dat de strategie van de heer S gebaseerd was op het ‘conflictmodel’. Elke mogelijke kritische kanttekening ten aanzien van de heer S [...] heeft daarbij geleid tot woede-uitbarstingen bij de heer S. Deze woede-uitbarstingen hebben primair geleid tot reacties aan uw adres. Voor mij stond daarbij vast dat de heer S misbruik wenste te maken van uw bereidwilligheid [..] om te zoeken naar consensus. ”
 
“Opgemerkt moet daarbij worden dat gedurende het gehele onderhandelingstraject door de heer S zoveel mogelijk is getracht om [X] onder druk te zetten c.q. te bekritiseren teneinde zijn functioneren onmogelijk te maken.”

“Direct werd het conflict gezocht en schuwde de heer S een bijzonder onfatsoenlijke opstelling niet”.

“Hoewel het vorenstaande slechts een zeer beperkte weergave is van hetgeen zich gedurende de periode medio 2000 tot en met 2001 heeft afgespeeld, staat mijns inziens vast dat de heer S van meet af aan heeft getracht u zodanig emotioneel te attaqueren teneinde uw medewerking te verkrijgen bij de overdracht van uw aandelen […] tegen een geringe vergoeding.”

De klacht

Klager stelt ten eerste dat de inhoud en de toon van de brief zeer tendentieus is, ten tweede dat de brief onjuistheden bevat en ten derde bedoeld is om hem in een kwaad daglicht te stellen. Het kwetsend uitlaten in een brief die bestemd is om naar buiten gebracht te worden in een arbeidsconflict verdraagt zich volgens Klager niet met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur.

Beoordeling van de klacht

5.1. Vooropgesteld zij dat een belastingadviseur handelt namens zijn cliënt, waarbij hij de belangen van zijn cliënt dient te behartigen. Een belastingadviseur is – anders dan Klager meent - geen neutrale, boven een geschil staande, partij. Het is derhalve niet in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur om op verzoek van een cliënt een brief te schrijven met daarin eigen waarnemingen en de waarnemingen, gevoelens en meningen van de cliënt, zoals die door de cliënt aan de belastingadviseur kenbaar zijn gemaakt. Een dergelijke brief mag echter geen duidelijk onjuiste feiten bevatten of onnodig beledigend van toon zijn.

5.2. Met betrekking tot de eerste geciteerde passage staat vast dat Klager ten tijde van de onderhandelingen statutair, zelfstandig bevoegd, directeur was van de B.V. De Raad acht het dan ook aannemelijk dat met de laatste zin van de geciteerde passage en het woord ‘assistent’ slechts het gevoelen van X is verwoord.

5.3. De overige passages omvatten eveneens ofwel eigen waarnemingen van Verweerder, dan wel verwoorden zij de zienswijze van X op de gang van zaken.

5.4. Het staat vast dat de onderhandelingen tussen Klager en Verweerder niet plezierig zijn verlopen. Partijen hebben beiden een andere visie op de eigen houding tijdens deze onderhandelingen en de houding van de wederpartij. Duidelijk is dat X meende dat zijn arbeidsongeschiktheid een gevolg was van de wijze waarop Klager die onderhandelingen had gevoerd en hem daarna als werkgever had behandeld. De Raad acht het aannemelijk dat de brief door Verweerder is geschreven om zijn cliënt te helpen toen deze aangaf zich niet in staat te achten het door de Arbo-arts gewenste re-integratiegesprek met Klager aan te gaan. De mening van Verweerder en X over de houding van Klager blijkt duidelijk uit de hiervoor weergegeven passages. Ook een belastingadviseur heeft echter het recht zijn mening te geven. Niet gezegd kan worden dat deze passages tendentieus zijn en/of bedoeld om Klager in een verkeerd daglicht te stellen. De Raad acht de brief voorts niet onnodig beledigend.

(volgt ongegrondverklaring van de klacht)