U bent hier
Uitspraak Raad van Tucht 15 maart 2021 (T 393). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 8 maart 2022 (B 112)
Uitspraak Raad van Tucht 15 maart 2021 (T 393). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 8 maart 2022 (B 112)
Voorzitter: mr. L.F. Gerretsen-Visser
Lid: drs. J.M.M. Hazewinkel
Extern lid: mr. dr. F.G.F. Peters
Griffier: mr. L.A. Jehee
- Geen schending van het ne-bis-in-idem-beginsel omdat niet is gesteld of gebleken dat het feitenmateriaal waarop de onderhavige klacht is gebaseerd, ten tijde van de eerdere tuchtprocedure bij klager A bekend was dan wel in redelijkheid bij hem bekend had kunnen zijn.
- Ook klager B kan worden ontvangen in zijn klacht, omdat zijn klacht ziet op zijn eigen belang en hij ook niet eerder een klacht tegen verweerster heeft ingediend.
- Uit de drie door klagers ingebrachte clusters van e-mails, voor zover die e-mails al afkomstig zijn van verweerster, blijkt niet dat verweerster in strijd heeft gehandeld met artikel 1 RBU. Ook kan uit de e-mails niet worden afgeleid dat de door klager A gestelde schade (mede) is veroorzaakt door enig handelen of nalaten van verweerster. De diverse verwijten die klager A in zijn klacht aanvoert worden niet ondersteund door hetgeen in de e-mails is vastgelegd.
- Klager B heeft niet aannemelijk gemaakt dat enig handelen of nalaten van verweerster heeft bijgedragen aan zijn ontslag. Aan de overgelegde clusters van e-mails vallen geen aanwijzingen daarvoor te ontlenen. Omdat de ontslagbrief zelf niet is overgelegd en klager B voorts heeft nagelaten stukken uit de ontslagprocedure in te brengen, kan de Raad van Tucht verder niet beoordelen of verweerster al dan niet een aandeel heeft gehad in het ontslag van klager B. Een schending van artikel 1 RBU is op dit punt niet gebleken. Omdat klager B geen cliënt was van verweerster, kan hij niet klagen over het eventuele inhoudelijk tekortschieten van de advisering door verweerster. Ook op dit punt is schending van artikel 1 RBU niet aan de orde.
Gewezen op de klacht van A, kantoorhoudend te Z, hierna te noemen klager A,
en
B, wonend te Y, hierna te noemen klager B, en gezamenlijk te noemen klagers,
tegen
C, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en werkzaam bij D (hierna: D), gevestigd te X, hierna te noemen verweerster.
1. De loop van het geding
Klagers hebben tegen verweerster bij de Raad van Tucht een klacht ingediend, gedagtekend 9 april 2020. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Klagers hebben een conclusie van repliek ingediend en verweerster heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Van de zitting op 5 februari 2021 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden.
2. De feiten
2.1. Gelet op wat partijen schriftelijk en mondeling naar voren hebben gebracht, merkt de Raad van Tucht voor dit geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
2.2. Klager A heeft voor E (hierna: E) fiscale advieswerkzaamheden verricht. In juni 2014 heeft hij ten behoeve van het toenmalige management van E een drietal vaststellingsovereenkomsten gesloten met de Belastingdienst over een salary split tussen Nederland en Luxemburg over de jaren 2010 en verder.
2.3. Verweerster heeft via haar Duitse collega’s van D fiscale advieswerkzaamheden verricht in opdracht en ten behoeve van F, de middellijke moedermaatschappij van E.
2.4. Vanaf eind 2017 hebben klager A en verweerster gezamenlijk gewerkt aan een voorstel voor een brief aan de Belastingdienst waarin de fiscale gevolgen van de salary split van de nieuwe managementleden van E aan de orde werden gesteld. De conceptbrief is op 22 januari 2019 aan G gestuurd door klager A. Over de afspraken die zijn gemaakt over de samenwerking heeft H (hoofd Human Resources van G) in zijn e-mail van 7 september 2018 het volgende geschreven:
“[Klager B] and [I] thus decided to mandate [D] to explore with the Dutch tax authorities whether a ruling can be obtained, allowing us to tax the fix remuneration according to the “time spent” rule (i.e. 80% in NL, 20% in Luxemburg), and tax the variable part of the remuneration according to a different split more skewed towards Luxemburg.
The following has been agreed with [klager B] and [I]:
1. [D] shall lead the project
2. [D] exclusively shall interact with the Dutch tax authorities
3. [D] shall decide with which tax inspector to interact with
4. [D] shall give full disclosure to the tax authorities, for them to be in a position to fully appreciate the underlying economic reality (e.g. company structure, roles, bonus agreements, related metrics and weighting, RVA,…)
5. [Klager A] shall hand over to [D] any relevant documentation related to past interaction with the Dutch tax authorities
[Klager B] will call [klager A] and brief him as described above.”
2.5. Verweerster heeft in een e-mail van 29 november 2018 aan haar collega J van D Duitsland onder meer geschreven:
“Although [klager B] has asked us to be in the lead, steps were already taken by [klager A] (I assume with [klager B’s] approval) and I suggested to [klager A] to have the formal request filed under his name. We have taken up the role as conscience in this file: we make sure that all relevant information is shared with the DTA and have had a discussion with [klager A] on how to do this. In the end we must feel comfortable with the request/ruling and the information it was based upon.
So far this seems to work out. As long as:
• We share the TP report
• Include the contracts with the split of cash/LTI etc
• Have [klager B’s] approval of the facts as described in the letter
I feel comfortable in the process. If the DTA decides to approve a deviating split based on these facts, I do not have to question the outcome.”
2.6. Klager B was vanaf 2008 tot 1 juli 2017 CEO van E en vanaf 1 juli 2017 tot 5 april 2019 CEO van G te Luxemburg. Hij is begin april 2019 op staande voet ontslagen door G. Klager B heeft zijn ontslag in rechte aangevochten. Klager B en G hebben de ontslagzaak geschikt. In de - niet tot de gedingstukken behorende - ontslagbrief van G aan klager B van 5 april 2019 is onder meer het volgende opgemerkt:
“By email of 22 January 2019, Mr [H] received from [klager A] a final draft ruling request.
Mr [H] addressed thereupon, on 23 January 2019, the draft document (…) to you and Mr [I], Mr [K] being copied in the email, indicating that to his surprise the document was conflicting with the decision which you, Mr [I] and Mr [H] had taken on 3 September 2018.
You replied in writing: “Let’s not jump to conclusions as I understand that this document has been carefully prepared by [D]. Maybe it’s good to touch base first.” Mr [H] answered thereupon and reminded you that on 3 September 2018 a decision had already been taken on that matter. You reacted immediately stating that you were “an outsider to the details of this discussion” and did “not understand the continued questioning of the proposed approach by the specialized tax advisors with the involvement of [D]”.
Later in the day, Mr [K] forwarded to Mr [H] an email received from a Partner at [D] Germany in which it appears that it was, in fact, [klager A] who was the author of the approach and the draft request for ruling to be submitted to the Dutch tax authorities.
(…)
At the meeting of 12 February 2019, you blamed Mr [H] for having poorly managed the matter regarding the taxation structure for the managers of [E] and considered that Mr [H] prevented Mr [L], the current CEO of [E], from submitting his income tax return for 2017.
You also stated that the tax structure proposed in the draft request for ruling circulated by [klager A] on 22 January 2019 was supported by [D]. Mr [H] objected to all these statements.
Mr [H] reminded you about the meeting of 3 September 2018 and the decisions taken on that occasion. He also informed you that the draft request for a ruling was driven by [klager A].”
2.7. Klager A heeft eerder op 27 september 2019 een klacht ingediend tegen verweerster over twee door haar gegeven adviezen van 19 september 2017 en 27 februari 2019 (hierna: de vorige klacht). De Raad van Tucht heeft deze klacht ongegrond verklaard in zijn uitspraak van 15 april 2020.
2.8. Voorafgaand aan de zitting van 6 maart 2020 over de vorige klacht heeft klager A op 25 februari 2020 de Raad van Tucht laten weten dat hem stukken uit de ontslagprocedure van klager B ter kennis zijn gekomen over zijn optreden die hem eerder nog niet bekend waren. De Raad van Tucht heeft op dat moment besloten en aan partijen meegedeeld dat de geplande mondelinge behandeling van de zaak op 6 maart 2020 niet zou worden aangehouden en dat de stukken niet tot de gedingstukken zouden worden gerekend. Tijdens de zitting van 6 maart 2020 heeft klager meegedeeld dat hij over de stukken uit de ontslagprocedure van klager B een nieuwe klacht tegen verweerster zal indienen. Dat is de onderhavige klacht.
2.9. De onderhavige klacht ziet op drie clusters van e-mails. Het eerste cluster bevat vier e mails, die alle zijn gedateerd op 13 december 2018. Een van de e-mails is afkomstig van verweerster en gericht aan haar Duitse collega J. Zij schrijft daarin:
“Please find enclosed the latest letter shared with us by [klager A] yesterday, and our comments as we will share them with [klager A] immediately after this email.
As discussed during our call:
• [Klager B] approached us earlier to take the lead in this project;
• Apparently [klager A] already contacted the Tax authorities to start the discussion. (…) The Tax authorities agreed that a ruling will apply to all (and therefor [E], [M] and the individuals involved).
• Based on this we feel that our role could best be fulfilled by solely serving [E]/[M] to remain/become compliant and not to mix this with a role of obtaining a ruling in line with the previous one.
• We act as gatekeeper for [E] and [M] in a way that we make sure that all relevant information is shared with the tax authorities, even when this might result in a less favorable ruling for the individuals. This in order to make sure that [E]/[M] are compliant.
• (….)
• So far, [klager B] has been copied in by [klager A] on all relevant correspondence between [N] and [D]. I will include him today when sharing the letter, you might do the same with [K].
• As you might note we take the approach that an individual 50/50 split based on the TP documentation seems most logical (or at least most feasibly). The outcome of the allocation of the bonus between Lux/NL will be different for each executive since the ratio salary/bonus deviates between the individuals.
• It is up to the Tax authorities to decide if they follow this approach or take a more conservative standpoint or even a more favorable approach (not likely).
(…)”
2.10. Het tweede cluster bevat e-mailcorrespondentie die heeft plaatsgevonden nadat de conceptbrief op 22 januari 2019 met G is gedeeld. Het betreft e-mails van 23 januari 2019 tussen K, hoofd fiscale zaken van F, en J van D Duitsland. En een e-mail van 24 januari 2019 van K aan H en I. In zijn e-mail van 22 januari 2019 met de conceptbrief schrijft klager A onder meer:
“Please find attached a draft letter to the Dutch Tax Authorities regarding the salary split together with the enclosures. This letter has been drafted in close cooperation between [verweerster] of [D] and myself. Also on behalf of [verweerster] I kindly request to review the letter and let us know your comments.”
2.11. In de e-mail van 23 januari 2019 schrijft K:
“können wir uns dazu einmal austauschen? Des entspricht ja nicht der Entscheidung von [I] und [klager B] , dass wir grundsätzlich zwischen der Tätigkeit in Lux und der Tätigkeit in NL keine Unterscheidung und damit keine unterschiedliche Wertigkeit darstellen wollen. Kannst Du mir sagen ob das mehr von [klager A] betrieben worden ist oder von Euch?”
2.12. J antwoordt in zijn e-mail van 23 januari 2019:
“lass uns gerne dazu telefonieren, vielleicht am besten zusammen mit [verweerster]? Mein klares Verständnis ist, das dies von [klager A] kommt. Ich hatte Dir ja schon letztes Jahr berichtet, dass er hier zu einer stärkeren Optimierung kommen möchte. In dem draft, den ich dir seinerzeit geschickt habe, war noch von 50:50 die Rede. (...) Die Position von [verweerster] ist, dass es entscheidend ist, der NL Finanzverwaltung volle Transparenz zu geben und alles offenzulegen. Wenn diese dann der Argumentation folgt und den effektiven 50:50 akzeptiert und in einem ruling bestätigen, dann ist das formal sauber und damit akzeptabel. Insoweit hat [verweerster] insbesondere darauf geachtet, dass [klager A] in seinem Bemühen um weitere Optimierung volle Transparenz wahrt.”
2.13. In zijn e-mail van 24 januari 2019 schrijft K onder meer:
“Daher ist das mE eher eine grundsätzliche Frage, ob [E] Group eine unterschiedliche Bewertung/Gehaltsausstattung für die Position als CEO und als Geschäftsführer in NL vornehmen möchte oder nicht. Da hatte ich verstanden das hier zwischen [I] und [klager B] Einigkeit bestand, dass beide Positionen als Einheit zu sehen sind. Dann muss das [klager B] aber auch [klager A] sagen und nicht hinter unserem Rücken den Auftrag zu geben, die Gehaltszahlungen für die Manager zu optimieren. Das kann nämlich steuerlich nur über die unterschiedliche Bewertung der Positionen funktionieren.”
2.14. Het derde cluster bestaat uit een bladzijde van een document waarin onder meer is opgenomen de tekst van een e-mail van 12 februari 2019 van O, een collega van verweerster van D Duitsland, aan K. Zij geeft hierin namens D Duitsland commentaar op de conceptbrief aan de Belastingdienst en schrijft onder andere:
“(...) Please find in the following our comments regarding the draft letter prepared by [klager A].
(...)
The arguments provided by [klager A] implicitly indicate that the payments for the activities for [M] should be weighted relatively higher than the activities for [E] as the executive would receive a major part of his payments for his activities for [M] although these activities generally only claim one working day per week. [E] has to decide whether this is acceptable for them as a point of view. However, for [E] to be compliant it is crucial to disclose all relevant facts, information and contracts to the Dutch tax authorities in our view and to our opinion this has been secured. The authorities may then decide on the taxation of the bonus and base salary. If they accept and confirm the 50/50 split, this does not have to be objected.”
3. De klacht
3.1. Klagers verwijten verweerster in strijd te hebben gehandeld met de eer en waardigheid van het beroep als bedoeld in artikel 1 van het Reglement Beroepsuitoefening NOB (hierna: RBU).
3.2. Meer concreet verwijt klager A verweerster dat zij niet integer, zorgvuldig en op behoorlijke wijze heeft gehandeld door:
1) de aan haar door klager B gegeven opdracht eigenmachtig te beperken tot een rol van “gate keeper” zonder klagers daarover te infomeren.
2) het ten opzichte van klager A te laten voorkomen alsof zij altijd ten volle meewerkte aan het opstellen van een conceptbrief aan de Belastingdienst, terwijl zij ten opzichte van K heeft aangegeven een volstrekt andere rol te vervullen, namelijk dat zij erop zou toezien dat klager A de Belastingdienst volledig zou informeren. Zij heeft aldus een dubbelspel gespeeld.
3) ten overstaan van K en H de indruk te wekken dat klager A al de inhoudelijke discussie met de Belastingdienst zou zijn gestart en haar het heft uit handen heeft genomen. Zij heeft daarbij haar bekend zijnde feiten verdraaid.
4) K te berichten dat de inspanningen van klager A waren gericht op het maken van afspraken met de Belastingdienst in lijn met de eerdere vaststellingsovereenkomsten uit 2014. Zij heeft daarbij een voorstelling van zaken gegeven die in directe tegenspraak is met hetgeen klager A haar heeft bericht op 16 november 2018.
5) meerdere malen (via haar collega’s J en O) de indruk te wekken dat de conceptbrief aan de Belastingdienst uitsluitend door klager A is opgesteld en door geen enkele professionele verantwoordelijkheid te nemen voor een brief die feitelijk een coproductie van haar en klager A is geweest.
6) dat zij heeft nagelaten G erop te wijzen dat het heel goed denkbaar is dat de Luxemburgse en de Nederlandse functie verschillend beloond kunnen worden, hetgeen ook eind 2019 met de Belastingdienst is afgestemd. Haar advisering is aldus ernstig tekortgeschoten, hetgeen is veroorzaakt door een veel te meegaande houding ten aanzien van de opvattingen van K en H.
3.3. Meer concreet verwijt klager B verweerster dat:
1) haar berichtgeving uiterst schadelijk is geweest voor de positie en het imago van hem binnen G en tot zijn ontslag heeft geleid.
2) zij als partner van een gerenommeerd advieskantoor beter had moeten weten en het effect van haar woorden en acties in een gevoelig dossier had moeten onderkennen. Haar optreden is niet integer en buitengewoon onzorgvuldig geweest.
3) zij een onjuiste beoordeling heeft gemaakt van zijn fiscale dossier en positie door zich onvoldoende te verdiepen in de achtergrond van de in het verleden gemaakte afspraken met de Nederlandse Belastingdienst.
4. Het verweer
4.1. Verweerster stelt dat de Raad van Tucht niet aan de inhoudelijke behandeling van de klacht kan toekomen en dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.1.1. Over de klacht van klager A stelt verweerster dat van een nieuwe kwestie geen sprake is, omdat ook de onderhavige klacht gaat over het optreden van verweerster bij de fiscale advisering van haar cliënt, F, in verband met de salary split van het management van E. Volgens haar komt de klacht samengevat neer op het verwijt dat zij niet tegen de wens van haar cliënt is ingegaan om de salary split niet door te voeren. Verweerster stelt dat nu de klacht op die grondslag in de uitspraak van 15 april 2020 door de Raad van Tucht ongegrond is verklaard, hierover niet opnieuw kan worden geklaagd (ne bis in idem).
4.1.2. Over de klacht van klager B stelt verweerster dat hij bij de vorige klacht weliswaar nog geen klager was, maar dat hij daarbij wel zo nauw betrokken was dat hij feitelijk als mede klager is aan te merken. Volgens verweerster vormde het verwijt dat haar optreden zou hebben geleid tot het ontslag van klager B mede de grondslag van de vorige klacht. Omdat die klacht is verworpen, is het volgens verweerster in strijd met de goede procesorde om daarover opnieuw te klagen. Ook stelt verweerster dat de klacht van klager B niet-ontvankelijk is, omdat hij nimmer de cliënt van verweerster is geweest.
4.2. Voor het geval de Raad van Tucht de klacht wel inhoudelijk behandelt, voert verweerster aan dat de verwijten, voor zover al nieuw, ongegrond zijn. Verweerster stelt dat klagers hun klacht dat zij niet integer zou hebben gehandeld op geen enkele wijze aannemelijk hebben gemaakt. Volgens haar leiden klagers uit de e-mails, die veelal niet van haar afkomstig zijn, zaken af die daarin niet vallen te lezen. Verweerster stelt ook dat nergens uit blijkt dat zij de hand heeft gehad in het ontslag van klager B.
5. Beoordeling van de klacht
5.1. Zijn de klachten ontvankelijk?
5.1.1. Verweerster beroept zich met betrekking tot de door klager A ingediende klacht op het ne-bis-in-idem-beginsel. De Raad van Tucht overweegt hierover als volgt.
5.1.2. Aan de vorige klacht lag voornamelijk een tweetal adviezen ten grondslag. Aan de onderhavige klacht liggen voornamelijk drie clusters van e-mails ten grondslag, welke e mails afkomstig zijn uit de ontslagprocedure van klager B. De onderhavige klacht ziet op dezelfde periode (september 2017 tot en met het voorjaar van 2019), dezelfde kwestie (de samenwerking van klager A met verweerster op het dossier van de beloningen van de nieuwe managementleden) en op dezelfde schade (de beëindiging van de langdurige relatie van klager A met E).
5.1.3. De Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 26 november 2018 (B 101) geoordeeld dat ook in het tuchtrecht geldt dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit een maatregel kan worden opgelegd (ne bis in idem). Een klacht tegen een belastingadviseur kan, als daarover een beslissing is genomen, niet ten tweede male aan de tuchtrechter worden voorgelegd. Daarbij is bepalend het feitenmateriaal dat ten tijde van de eerste uitspraak bekend was, dan wel redelijkerwijs bij de klager bekend had kunnen zijn. De eisen van een behoorlijke tuchtprocedure brengen mee dat een klager zijn klachten tegen een belastingadviseur zoveel mogelijk tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig maakt. Dit is tevens in het belang van de rechtszekerheid van een belastingadviseur, die ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode jegens een bepaalde klant zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend.
5.1.4. Beoordeeld moet dus worden of het feitenmateriaal waarop de onderhavige klacht is gebaseerd, ten tijde van de eerdere tuchtprocedure bij klager A bekend was dan wel in redelijkheid bij hem bekend had kunnen zijn. Verweerster heeft niet gesteld, en het is evenmin gebleken, dat de betreffende e-mails aan klager A of klager B bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn ten tijde van het indienen van de vorige klacht op 27 september 2019. De Raad van Tucht is van oordeel dat dan uit de uitspraak van de Raad van Beroep volgt dat schending van het ne-bis-in-idem-beginsel niet aan de orde is. Klager A kan daarom naar het oordeel van de Raad van Tucht in zijn onderhavige klacht worden ontvangen.
5.1.5. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klager B oordeelt de Raad van Tucht het volgende. Op grond van artikel 2, derde lid, aanhef en onderdeel b, van het Reglement Tuchtzaken kunnen niet-leden een klacht indienen indien het hun eigen belang betreft. Klager B stelt te zijn ontslagen als gevolg van het optreden van verweerster. Zijn klacht ziet dus op zijn eigen belang. Klager B heeft ook niet eerder een klacht tegen verweerster ingediend. Dat zijn ontslag mede de grondslag vormde van de vorige klacht, zoals verweerster stelt, doet daar niet aan af. Ook klager B kan naar het oordeel van de Raad van Tucht worden ontvangen in zijn klacht.
5.1.6. De Raad van Tucht zal de klacht hierna voor iedere klager afzonderlijk inhoudelijk beoordelen.
5.2. Is sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen jegens klager A?
5.2.1. In zijn algemeenheid is de Raad van Tucht van oordeel dat uit de drie clusters van e-mails, voor zover die e-mails al afkomstig zijn van verweerster, niet blijkt dat verweerster in strijd heeft gehandeld met artikel 1 RBU. Ook kan uit de e-mails niet worden afgeleid dat de door klager A gestelde schade (mede) is veroorzaakt door enig handelen of nalaten van verweerster.
5.2.2. De inhoud van de drie clusters van e-mails werpt naar het oordeel van de Raad van Tucht geen nieuw licht op hetgeen klager A verweerster verwijt. Het nieuwe feitenmateriaal geeft meer inzicht in de communicatie tussen alle bij de salary split betrokken partijen, maar toont niet aan dat verweerster haar werkzaamheden niet op een eerlijke, zorgvuldige en behoorlijke wijze heeft verricht of zich schuldig heeft gemaakt aan handelen of nalaten in strijd met de eer en waardigheid van het beroep.
5.2.3. De diverse verwijten die klager A in zijn klacht aanvoert (zie 3.2.), worden niet ondersteund door hetgeen in de e-mails is vastgelegd. Het gaat grotendeels om e-mails die afkomstig zijn van anderen en waarvan niet blijkt dat verweerster enige invloed heeft gehad op de inhoud daarvan.
5.2.4. Het in de klachtonderdelen 1 en 2 vervatte verwijt dat verweerster haar opdracht te beperkt heeft uitgeoefend, treft geen doel. Dat verweerster een beperktere invulling heeft gegeven aan de oorspronkelijke opdracht, hangt naar het oordeel van de Raad van Tucht samen met de wijze waarop klager A het initiatief nam bij het opstellen van de conceptbrief aan de Belastingdienst en al contact had gehad met de Belastingdienst. Verweerster ging er bovendien vanuit dat klager A goedkeuring had van klager B om door te gaan met het overleg over de salary split (zie haar e mail van 29 november 2018 in 2.5.). De Raad van Tucht ziet hierin geen laakbaar handelen of nalaten. Dat verweerster dubbelspel heeft gespeeld, is door klager A niet aannemelijk gemaakt.
5.2.5. De klachtonderdelen 3 tot en met 6 komen er kort gezegd op neer dat verweerster een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven over de rol van klager A bij de totstandkoming van de conceptbrief en in het contact met de Belastingdienst, en dat zij ten onrechte geen professionele verantwoordelijkheid heeft genomen voor de inhoud van de conceptbrief aan de Belastingdienst. Klager A heeft die verwijten naar het oordeel van de Raad van Tucht met de drie clusters van e-mails onvoldoende onderbouwd. Aan met name het gestelde in de tweede bullet van de e-mail van verweerster van 13 december 2018 (zie 2.9.) kan, anders dan klager A stelt, niet de conclusie worden verbonden dat verweerster hier (bewust) een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven, aangezien vaststaat dat klager A wel contact had gehad met de Belastingdienst namens G. Uit de e-mails blijkt ook niet dat verweerster afstand heeft genomen van de inhoud van de conceptbrief. Dat verweerster de gezamenlijk opgestelde conceptbrief niet actiever heeft verdedigd jegens G acht de Raad van Tucht als zodanig niet klachtwaardig.
5.3. Is sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen jegens klager B?
5.3.1. De Raad van Tucht is van oordeel dat klager B niet aannemelijk heeft gemaakt dat enig handelen of nalaten van verweerster heeft bijgedragen aan zijn ontslag. Aan de overgelegde clusters van e-mails vallen geen aanwijzingen daarvoor te ontlenen. Afgezien van de e-mail van 13 december 2018, waarin verweerster schrijft dat klager B eerder D heeft benaderd om de leiding van het project op zich te nemen (zie 2.9.), bevat alleen de - niet tot het cluster behorende - e-mail van verweerster van 29 november 2018 (zie 2.5.) een uitlating van verweerster met betrekking tot klager B. Verweerster schrijft in laatstgenoemde e-mail dat ze ervan uitging dat klager A goedkeuring had van klager B om door te gaan met het overleg over de salary split en dat zij hierin geen bezwaar zag, mits alle relevante informatie met de Belastingdienst werd gedeeld. Ook als die veronderstelling onjuist was, blijkt uit niets dat verweerster bewust een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, laat staan dat dit tot het ontslag van klager B heeft geleid. Ook uit de passages uit de ontslagbrief die in het klachtschrift geciteerd zijn, blijkt niet dat het ontslag van klager B verband hield met gedragingen of uitlatingen van verweerster (zie 2.6.). De ontslagbrief zelf is niet overgelegd. Voorts heeft klager B nagelaten stukken uit de ontslagprocedure in te brengen. De Raad van Tucht kan daardoor verder niet beoordelen of verweerster al dan niet een aandeel heeft gehad in het ontslag van klager B. Een schending van artikel 1 RBU is op dit punt niet gebleken.
5.3.2. Over het verwijt dat verweerster een onjuiste beoordeling heeft gemaakt van het fiscale dossier en de fiscale positie van klager B, oordeelt de Raad van Tucht als volgt. Klager B was geen cliënt van verweerster. Hij kan daardoor niet klagen over het eventuele inhoudelijk tekortschieten van de advisering door verweerster. Dat kan alleen G/F als cliënt van verweerster. Ook op dit punt is schending van artikel 1 RBU niet aan de orde.
5.4. Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de Raad van Tucht van oordeel dat geen sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen of nalaten van verweerster jegens klagers.
6. Beslissing
De Raad van Tucht verklaart de klacht van klagers tegen verweerster ongegrond.
De beslissing is genomen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, drs. J.M.M. Hazewinkel en mr. dr. F.G.F. Peters, respectievelijk voorzitter, lid en extern lid van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 5 februari 2021 in aanwezigheid van mr. L.A. Jehee als griffier.
De schriftelijke weergave van de beslissing - dat wil zeggen de uitspraak als bedoeld in het Reglement Tuchtzaken - is door voorzitter en griffier ondertekend op 15 maart 2021.