U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 15 augustus 2013 ( T 317)

15 augustus 2013

Uitspraak Raad van Tucht 15 augustus 2013 ( T 317)

Voorzitter: mevrouw mr. M.Y.C. Poelmann

Leden: mr. F.M.M. Duynstee en drs. T.J. Noordermeer

Griffier: mevrouw mr. drs. M.M. Breij

  • onvoldoende gegevens beschikbaar om te kunnen oordelen over de vragen of de gefactureerde bedragen in geen verhouding staan tot het geleverde werk, of slordig en inhoudelijk slecht werk is geleverd en of de wijze van communiceren door Verweerder tijdens het adviestraject klachtwaardig was.
  • een NOB-lid dient reële vragen, die zien op zijn / haar handelen op een behoorlijke wijze en binnen afzienbare tijd te (laten) beantwoorden en in te gaan op een verzoek om een gesprek. Een NOB-lid kan zich in dat kader niet verschuilen achter interne protocollen aangaande klachtbehandeling.
  • het een NOB-lid niet toegestaan zonder medeweten en voorafgaande toestemming andere mensen in te schakelen voor te verrichten werkzaamheden, indien dat niet is overeengekomen in een door de cliënt ondertekende opdrachtbevestiging of in door een cliënt geaccepteerde algemene voorwaarden. Een uitzondering bestaat voor ingeschakelde secretariële medewerkers. Voor werkzaamheden van die medewerkers geldt alleen dat zonder voorafgaande toestemming niet separaat kosten in rekening mogen worden gebracht.

Gewezen op de klacht van Klager 1 (een BV) en Klager 2 (een natuurlijk persoon), hierna gezamenlijk te noemen Klager,

tegen

Verweerder.

 

1. De loop van het geding

De klacht, gericht tegen Verweerder, is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 31 januari 2013. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Ter zitting van de Raad van Tucht op 26 juni 2013 te Amsterdam zijn verschenen en gehoord Klager 2, tot bijstand vergezeld door de advocaat van Klager (hierna: de advocaat), alsmede Verweerder, vergezeld door de heer A. De advocaat heeft het standpunt van Klager toegelicht aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.

 

2. De feiten

2.1. Gelet op hetgeen door partijen schriftelijk is verhandeld en ter zitting mondeling is toegelicht, merkt de Raad van Tucht voor het onderhavige geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2. Gedurende 2011 en 2012 was Klager 2 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Bij aanvang van de echtscheidingsprocedure hield Klager 2 2641 aandelen in Klager 1 en zijn echtgenote, mevrouw X, de overige 1397 aandelen. In het kader van de verdeling van het huwelijkse vermogen dienden de aandelen in Klager 1 gewaardeerd te worden. Klager 2 en mevrouw X zijn in mei 2011 overeengekomen Verweerder te benoemen als onafhankelijk deskundige om de aandelen in Klager 1 te waarderen.

2.3. Op 24 mei 2011 heeft een collega van Verweerder de advocaat een e-mail gestuurd:

“U ontvangt in de bijlage onze wensenlijst ten aanzien van de benodigde stukken, een stappenplan, het team dat aan deze zaak werkt en de uurtarieven van de betrokken teamleden. (…)”

Deze bijlage is een memo van één pagina van 23 mei 2011 en betreft “Scheidingszaak”. Het memo bevat een opsomming van de benodigde stukken en voorts de tekst:

“Stappenplan

  • inlezen stukken
  • gesprek met beide partijen om kennis te maken, de opdracht door te nemen en hoor en wederhoor toe te passen
  • opstellen conceptrapportage
  • bespreken conceptrapportage
  • uitbrengen definitieve rapportage

Team

  • Verweerder, accountmanager
  • de heer B, verantwoordelijk accountant
  • mevrouw C, adviseur

Uurtarief

  • € 214 Verweerder
  • € 182 de heer B
  • € 121 mevrouw C”

2.4. Een overeenkomst van opdracht is niet opgesteld. Een inschatting van de te verwachten totale kosten van de uitvoering van het stappenplan is gevraagd noch gegeven. Afspraken over de wijze van declareren zijn niet gemaakt.

2.5. In december 2011 heeft Verweerder de conceptrapportage verzonden. Van de zijde van Klager zijn vragen gesteld over het rapport en suggesties gedaan voor wijziging van het rapport.

2.6. Op 10 februari 2012 heeft Verweerder de advocaat en de advocaat van mevrouw X (hierna gezamenlijk: de advocaten) een e-mail gestuurd met het bericht dat een storende fout was geslopen op de pagina’s 11 en 12 van het deskundigenbericht, alsmede in bijlage 7 en dat ten aanzien van het herziene rapport geen kosten in rekening worden gebracht.

2.7. Op 27 februari 2012 heeft Klager 2 contact gezocht met Verweerder over de door Verweerder verzonden nota’s. De advocaat schrijft in een e-mail van diezelfde datum aan Verweerder:

“Cliënt is zeer geschrokken over de hoogte van de nota’s, te meer nu het hem duidelijk is geworden dat jullie de helft van de werkzaamheden bij hem in rekening hebben gebracht en de helft bij mevrouw (…). Aldus zou er voor meer van E. 32.000,00 zijn gedeclareerd. Cliënt wenst graag de uitgebreide urenspecificatie te ontvangen. (…) In afwachting van jouw spoedige reactie. (…)”

2.8. In zijn e-mail van 21 maart 2012 aan Klager 2 en mevrouw X schrijft Verweerder:

“Met welgemeende excuses voor de vertraging bericht u beiden als volgt.

Specificatie kosten

De volgende werkzaamheden zijn in rekening gebracht:

(…)

  • (!!!) Niet in rekening gebracht zijn de correcties op de bovenstaande werkzaamheid/het rapport.

Bijgaand doe ik u ook een uitdraai uit de urenregistratie toekomen. Zoals u ziet heb ik, waar nodig, naast mevrouw C incidenteel collega’s ingeschakeld.

Totaal is er aan u beiden € 29.700 exclusief BTW gefactureerd.

Hopelijk is een en ander nu duidelijk en is uw klacht hiermee opgelost. Tot een nadere uitleg ben ik uiteraard bereid.”

2.9. De uitdraai uit de urenregistratie bestaat uit vier pagina’s en bevat een overzicht van de in de periode 10 oktober 2011 tot en met 27 februari 2012 voor Klager 2 en voor mevrouw X verrichte werkzaamheden. Het totaal aantal geregistreerde uren in deze periode bedraagt 173,4 en het totaal bedrag € 29.648. Naast de namen van het in het memo (zie punt 2.3) vermelde team komen vier andere namen voor op de urenregistratie. Op 13, 16 en 27 februari 2012 staan uren geregistreerd met de omschrijving “Aanp rapport + besp” respectievelijk “3 x brieven + 5x rap.” respectievelijk “Aanp memo”.

2.10. De advocaat schrijft in een brief van 13 april 2012 aan Verweerder in reactie op zijn e-mail van 21 maart 2012 (zie punt 2.8):

“Cliënt (…) stelt zich op het standpunt dat het totaalbedrag in geen verhouding staat tot de uiteindelijke waardering.

Daarnaast heeft cliënt moeten constateren dat er maar liefst 7 medewerkers (…) werkzaamheden in dit dossier hebben verricht. Het kan volgens hem niet anders dan dat er onnodig extra kosten gemaakt zijn. (…)

Verder kan cliënt op geen enkele wijze achterhalen dat de werkzaamheden voor de correcties die op het eerste rapport hebben plaatsgevonden (…) niet aan hem in rekening zijn gebracht. In de specificatie “kosten” geeft u onder andere aan dat er kosten zijn gemaakt ten aanzien van de “problematiek allocatie pand (…)”. Cliënt is hier vanaf het begin af aan duidelijk over geweest. (…) Van de advocaat van mevrouw X heb ik begrepen dat zijn cliënte (…) dit standpunt heeft onderschreven. Het heeft van onze zijde de nodige moeite gekost om een aanvullende memo te ontvangen. Dit geldt eveneens voor de correctie op het eerste deskundigenrapport. (…)

Cliënt heeft zich laten informeren door twee andere accountantskantoren. Aan hem werd meegedeeld dat zij van mening zijn dat de onderneming redelijk transparant en stabiel is en er geen ingewikkelde zaken op de balans staan, zodat er niet veel onderzoek en rekenwerk noodzakelijk zou zijn geweest. (…)

Gelet op dit zeer grote verschil, het feit dat maar liefst 7 medewerkers van uw kantoor in deze zaak hebben gewerkt en dat cliënt van mening is dat de uiteindelijk door u opgestelde aandelenwaardering in geen verhouding staat tot de door u in rekening gebrachte kosten, verzoek ik u namens cliënt dan ook dringend uw eindbedrag aan verzonden nota’s te herzien. In afwachting van uw spoedige reactie, (…).”

2.11. Verweerder schrijft in zijn e-mail aan Klager 2 van 26 april 2012:

“(…) Ik heb uw klacht over de nota’s besproken met mijn kantoordirecteur. Mevrouw X heeft aangegeven dat haar advocaat en uw advocaat de rechter om een oordeel zullen vragen over de hoogte van de door het Belastingadvieskantoor aan u verzonden nota’s. Het Belastingadvieskantoor zal zich conformeren aan het oordeel van de rechter. (…) Een en ander houdt echter ook in dat er zonder beslissing van de rechter geen sprake is van een onterecht of voor een te hoog bedrag verzonden nota. Ik verzoek u derhalve de openstaande nota’s per omgaand, doch uiterlijk 4 mei aanstaande te voldoen.”

2.12. De advocaten hebben in reactie op de e-mail van 26 april 2012 een gezamenlijke brief met dagtekening 16 mei 2012 aan Verweerder gestuurd:

“(…) In uw zeer korte reactie richting beide partijen heeft u gerefereerd aan een passage uit de brief van mevrouw X d.d. 6 april jl. dat zij de rechter om een oordeel zou vragen over de hoogte van de door uw kantoor verzonden declaraties. Dat neemt niet weg dat het in de eerste plaats op de weg van u/uw kantoor ligt om samen met onze cliënten tot een oplossing te komen. Bovendien ligt het op uw weg om inhoudelijk op de vragen van onze cliënten over de facturen en de daarop verantwoorde werkzaamheden te reageren. Beide heeft u niet gedaan. In plaats daarvan heeft u een incassobureau ingeschakeld en dreigt u jegens beide clienten tot invordering over te gaan. Dat is niet zoals u behoort te handelen.

Onze cliënten wensen met u in gesprek te komen om tot een oplossing te geraken. Indien dit niet rechtstreeks via u opgelost kan worden, dient de klacht doorgeleid te worden aan de (…) Klachtcommissie. (…) Cliënt wenst dan ook dat voornoemde Commissie zich buigt over zijn klacht. Echter, (…) zal daarnaast, zekerheidshalve, de rechter verzocht worden om zich eveneens uit te laten over de hoogte van de declaraties. (…)

Tot slot zij uitdrukkelijk opgemerkt dat cliënten het ten stelligste betreuren dat u zich in deze kwestie star opstelt. (…) In uw reactie d.d. 26 april 2012 wordt op geen enkele wijze ingegaan op de gestelde vragen.”

2.13. In haar brief van 13 juni 2012 aan Verweerder schrijft de advocaat:

“(…) Het is spijtig te constateren dat u nog steeds niet gereageerd heeft om tot een oplossing te komen. Er is ook niet gereageerd op het schrijven van partijen aan u van 16 mei jl. Graag vernemen partijen alsnog of de kwestie in der minne opgelost kan worden. (…)”

2.14. De advocaten schrijven in een gezamenlijke brief van 23 augustus 2012 aan Verweerder:

“In bovengenoemde zaak hebben zowel Klager 2 als mevrouw X geen enkele reactie mogen ontvangen op de brieven van 6 april 2012 resp. 13 april 2012, alsmede de gezamenlijke brief d.d. 16 mei 2012.

Klaarblijkelijk wenst u het gesprek met partijen niet aan te gaan. Graag vernemen ondergetekenden dan ook van u of u de klacht inmiddels heeft doorgeleid aan de Klachtcommissie, zoals genoemd in (…) de door u gehanteerde algemene voorwaarden.

Gelet op het feit dat partijen tot een oplossing wensen te komen in deze, verzoek ik u binnen 14 dagen na heden inhoudelijk te reageren.”

2.15. Verweerder heeft op deze brief gereageerd met een e-mail van 31 augustus 2012:

“Met verbazing heb ik kennis genomen van bijgevoegde brief. De klachtbehandeling is in mijn behandeling geïnitieerd en geëindigd toen jullie er voor kozen om de kwestie aan de rechter voor te leggen. Voor de zekerheid kopieer ik deze e-mail naar de klachtencommissie. Met de heer A van deze commissie heb ik over de kwestie destijds contact gehad.”

2.16. In antwoord op de e-mail van de advocaat van 4 september 2012 met de vraag of zij er vanuit kan gaan dat de klachtencommissie het nu verder oppakt, schrijft Verweerder in zijn e-mail van 12 september 2012:

“Ja.”

2.17. In de brief van de heer A van 13 september 2012 aan de advocaat staat onder meer:

“Zonder nadere concretisering van uw klacht zal het voor ons niet mogelijk zijn om conform onze klachtenprocedure op een adequate wijze opvolging te geven aan uw klacht. Van Verweerder hebben wij onder andere uw brieven van 13 april, 16 mei en 8 juni 2012 ontvangen. Naast een omschrijving van wat u van het Belastingadvieskantoor op basis van feiten en omstandigheden verwacht verzoeken wij u in het bijzonder om de schriftelijke onderbouwing van uw stelling dat D een bedrag van circa € 3.500 voor de waardering in rekening had gebracht en de E een bedrag van € 3.000 tot € 3.750.

Zodra wij van u bovengenoemde informatie hebben ontvangen zullen wij de behandeling van de klacht voortzetten.”

2.18. De advocaat heeft deze schriftelijke onderbouwing bij brief van 26 september 2012 toegezonden. Omdat een reactie van de heer A uitbleef, heeft de advocaat hem bij brief van 12 december 2012 om een reactie gevraagd.

2.19. In zijn brief van 21 december 2012 schrijft de heer A aan de advocaat:

“Uw brief van 12 december 2012 hebben wij in goede orde ontvangen.

De door u toegezonden contra-offertes voor de werkzaamheden zijn voor ons geen aanleiding om mevrouw X en Klager 2 een voorstel tot creditering van een deel van onze kosten aan te bieden. De opgaven zijn algemeen van aard en gaan niet uit van deze specifieke situatie. Ook de beschikking geeft ons hiertoe geen reden. Dat een rechter geen gebruik maakt van het rapport, doet immers niets af aan de verschuldigdheid van de daarvoor gemaakte en in rekening gebrachte kosten.”

 

3. De klacht

Klager verwijt Verweerder dat Verweerder:

I      een ‘krankzinnig hoge prijs’ in rekening heeft gebracht, die ‘in geen verhouding staat tot het gewaardeerde, de hoeveelheid werk, de kwaliteit van het product of de dienstverlening’;

II    slordig en inhoudelijk slecht werk heeft geleverd;

III   slecht heeft gecommuniceerd, bestaande uit het niet of pas laat reageren op aan hem gerichte communicatie zowel wat betreft de werkzaamheden conform het stappenplan als in het debiteurentraject;

IV   dat hij in afwijking van de gemaakte afspraken en zonder nadere afstemming vier andere medewerkers van het kantoor aan de opdracht heeft laten werken.

 

4. Het verweer

De werkzaamheden zijn op een zorgvuldige en behoorlijke manier verricht. Nadat het memo van 23 mei 2011 was opgesteld, is met partijen uitgebreid gesproken over de opdracht en de wijze van waarderen. Partijen hebben ruim de tijd gekregen om te reageren op het conceptrapport en in het definitieve rapport is ingegaan op de gerezen bezwaren en gemaakte opmerkingen.

Telkens is binnen een objectief redelijke tijdsspanne gereageerd op vragen of opmerkingen van Klager. In debiteurentraject is aanvankelijk niet snel gereageerd, omdat de klacht werd voorgelegd aan de rechtbank. Vanwege interne procedures was het niet mogelijk dat Verweerder zelf actie ondernam.

Samen met het team beschikte Verweerder over voldoende deskundigheid om de opdracht naar behoren uit te voeren.

Verweerder bestrijdt hij niet duidelijk en transparant is geweest over de tarieven en dat hij de declaraties niet voldoende zou hebben gespecificeerd. Voorts had Klager, die werd bijgestaan door een eigen advocaat en accountant, zich het kostenplaatje redelijkerwijs moeten realiseren. De gemaakte storende fout is kosteloos hersteld.

 

5. Beoordeling van de klacht

5.1. Excessieve facturatie? (klachtonderdeel I)

De hoogte van de facturen kan door de Raad van Tucht slechts marginaal worden getoetst. Partijen hebben noch het concept-rapport, noch het definitieve rapport overgelegd. Ook beschikt de Raad niet over de stukken waarop de rapportage is gebaseerd. De Raad van Tucht beschikt dan ook niet over de (benodigde) gegevens om een oordeel te kunnen geven over de vraag of de gefactureerde bedragen in geen verhouding staan tot ‘de hoeveelheid werk, de kwaliteit van het product of de dienstverlening’. Wel kan aan Klager worden toegegeven dat de hoogte van de declaratie in het licht van de waarde van de te waarderen aandelen, aanzienlijk is. Zonder inzicht in de voor de waardering benodigde werkzaamheden, kan echter geen antwoord gegeven worden op de vraag of het in rekening gebrachte bedrag, alles in aanmerking genomen en marginaal toetsend, te hoog is. Klachtonderdeel I kan dan ook niet gegrond verklaard worden.

5.2. Slordig en inhoudelijk slecht werk? (klachtonderdeel II)

Klager heeft gesteld dat Verweerder slordig en inhoudelijk slecht werk heeft geleverd. De stukken in deze klachtprocedure geven, zoals hiervoor reeds overwogen, slechts een zeer beperkt zicht op de verrichte werkzaamheden. De Raad van Tucht beschikt dan ook niet over voldoende gegevens om te kunnen beoordelen of de kwaliteit van het geleverde werk ondermaats is. Klachtonderdeel II is derhalve evenmin gegrond.

5.3. Communicatie (klachtonderdeel III)

5.3.1. Voor zover Klager klaagt over de wijze van communiceren van Verweerder tot het moment van het uitbrengen van zijn definitieve rapportage, beschikt de Raad van Tucht niet over voldoende gegevens om zich over dit klachtonderdeel een gefundeerd oordeel te kunnen vormen. In zoverre faalt het klachtonderdeel.

5.3.2. Wat betreft de klacht over de communicatie van Verweerder in het debiteurentraject oordeelt de Raad van Tucht als volgt. Klager heeft naar aanleiding van de door Verweerder verstrekte urenuitdraai diverse vragen aan Verweerder gesteld (zie 2.10). Daarna is Verweerder diverse malen verzocht om op die vragen in te gaan, een gesprek aan te gaan en te komen tot een oplossing. Het ligt op de weg van een NOB-lid om dergelijke, naar oordeel van de Raad van Tucht reële, vragen die zien op zijn/haar handelen op een behoorlijke wijze en binnen afzienbare tijd te (laten) beantwoorden en in te gaan op een verzoek om een gesprek. Bij het uitblijven van een dergelijke beantwoording of het niet ingaan op een verzoek om een gesprek kan een NOB-lid zich niet verschuilen achter interne protocollen aangaande interne klachtbehandeling.

5.3.3. De Raad van Tucht oordeelt dat in dit geval sprake is van aan Verweerder toerekenbaar tuchtrechtelijk verwijtbaar nalaten en handelen. In de eerste plaats heeft Verweerder de door Klager gestelde, specifieke vragen tot het moment van de zitting niet (afdoende) beantwoord of laten beantwoorden. In de tweede plaats is Verweerder noch het Belastingadvieskantoor tot het moment van de zitting ingegaan op het verzoek van Klager om een gesprek. In die omstandigheden past het niet om wel een incassotraject door te zetten, zoals is gebeurd, zonder te reageren op de bezwaren van Klager. Verweerder kan zich in deze niet verschuilen achter de kantoor-policy.

5.4. Inschakelen extra medewerkers (klachtonderdeel IV)

Door Klager is gesteld, en door Verweerder niet weersproken, dat Verweerder zonder medeweten en voorafgaande toestemming van Klager vier medewerkers die niet in het memo (zie 2.3) zijn genoemd heeft ingeschakeld. Nu geen overeenkomst van opdracht is opgesteld en geen (door Klager geaccepteerde) algemene voorwaarden zijn overgelegd, is het memo van 23 mei 2011 leidend bij de beoordeling van dit klachtonderdeel. De Raad van Tucht oordeelt dat het memo Verweerder niet de mogelijkheid bood om op eigen houtje anderen dan de daar genoemde teamleden in te schakelen. Door dit toch te doen, heeft Verweerder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Het had voor Klager echter duidelijk moeten zijn dat behalve de vakinhoudelijke werkzaamheden, ook secretariële werkzaamheden (welke niet in het memo waren vermeld) verricht zouden moeten worden. Verweerder heeft gesteld, en Klager heeft niet weersproken, dat twee van de extra ingeschakelde medewerkers secretariële medewerkers zijn, zodat de Raad daarvan uit gaat. Met betrekking tot deze secretariële medewerkers is derhalve slechts klachtwaardig, dat voor hun werkzaamheden - zonder toestemming vooraf - separaat kosten in rekening zijn gebracht. Klachtonderdeel IV slaagt derhalve.

5.5. Nu twee klachtonderdelen gegrond verklaard worden, is een maatregel op zijn plaats. Hierbij speelt mede een rol dat Verweerder ook op de zitting nog van mening was dat hij niet anders had kunnen handelen in verband met de kantoorpolicy inzake het afhandelen van klachten. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven dat hij begrijpt dat hij hierin ten allen tijde een eigen verantwoordelijkheid behoudt. Na te noemen maatregel komt de Raad gepast voor.

 

6. Beslissing

De Raad acht klachtonderdelen III en IV gedeeltelijk gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond, en verstaat dat aan Verweerder een schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd.

De beslissing is genomen door mevrouw mr. M.Y.C. Poelmann, mr. F.M.M. Duynstee en drs. T.J. Noordermeer, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 26 juni 2013 in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. M.M. Breij als griffier.