U bent hier
Uitspraak Raad van Tucht 10 oktober 2011 (10/282)
Uitspraak Raad van Tucht 10 oktober 2011 (10/282). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 12 juli 2012 (11/82)
Voorzitter: mw. mr. M.Y.C. Poelmann
Leden: mr. J.L. Davidson en mr. F.M.M. Duynstee
Griffier: mw. mr. M.M. Breij
Het maken van afspraken over de wijze waarop facturen gespecificeerd worden, bevrijdt een NOB lid niet van de verplichting desgevraagd nadere specificaties te verstrekken, waaruit door de cliënt kan worden opgemaakt hoeveel tijd door wie, op welke dag, aan welke werkzaamheid is besteed.
De feiten
A (voorheen vennoot bij kantoor X) was sinds Klagers cliënt werden bij kantoor X eind 2001 tot zijn vertrek bij kantoor X in juni 2008 relatiebeheerder van Klagers. Sindsdien treedt A op als adviseur van Klager 2 en Klager 1. Verweerder 1 was van medio 2000 tot 1 september 2005 als fiscalist werkzaam bij kantoor X. Verweerder 2 is sinds 1 september 2008 als fiscalist werkzaam kantoor X. Hij werd in het najaar van 2008 relatiebeheerder van Klagers.
Klager 1 is bestuurder van een BV (hierna ook: Klager 2). Enig aandeelhouder van deze BV is een NV, gevestigd te Curaçao (hierna: Klager 3). Tot het concern behoren tevens andere vennootschappen. Kantoor X factureerde de werkzaamheden voor zowel Klager 1 als de Nederlandse vennootschappen aan Klager 2.
Klager 1 beschikt over een aandelenbelang in Y GmbH, gevestigd te Duitsland. Uit dit aandelenbelang heeft hij dividenduitkeringen ontvangen, waarover Duitse bronbelasting is afgedragen. Op grond van het belastingverdrag tussen Duitsland en Nederland kon, indien aan bepaalde voorwaarden was voldaan, een deel van de afgedragen bronbelasting teruggevraagd worden. Over de jaren 2000, 2001 en 2002 is door kantoor X geen bronbelasting teruggevraagd.
Mevrouw B, werkzaam bij de fiscus, heeft A op 19 februari 2004 een e-mailbericht gestuurd, waarbij is gevoegd een document met de titel ‘Verslaglegging van de bespreking op 18 februari 2004 inzake Klager 2’. Volgens het document waren bij die bespreking aanwezig A en Klager 1 en mevrouw B. In het document staat onder meer:
“Overige activiteiten waarin [Klager 1] deelneemt:
Behalve in [Klager 2] heeft [Klager 1] een belang in [Y] GmbH in Duitsland. Het is een 33,33% belang. Onduidelijk is wanneer exact deze GmbH is opgericht. Aangezien er sprake is van een aanmerkelijk belang zal de waarde van de aandelen moeten worden vastgesteld op het moment dat [Klager 1] in Nederland woonachtig is geworden. Volgens [Klager 1] is deze GmbH pas opgericht nadat hij in Nederland is komen wonen en heeft deze onderneming daarna een stormachtige groei doorgemaakt. A zal hierop nog terugkomen. De waarde van het aandelenpakket is bovendien van belang omdat men voornemens is het aandeel in te brengen in één van de Nederlandse BV’s.
A zal de aangiften IB en VPB over het jaar 2001 zo spoedig mogelijk indienen en eventueel nadere info verstrekken ten aanzien van de aangifte IB 2000.”
In een brief van 20 juli 2005 van de fiscus aan kantoor X, ter attentie van de heer C staat onder meer:
“Op 23 juni 2005 heb ik u een (tweede) aanmaning verstuurd om de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2002 van [Klager 1], sofi-nummer (…) vóór 8 juli 2005 bij mij in te leveren. Tot nu toe heb ik geen aangifte van u ontvangen. Daarom heb ik besloten om ambtshalve een aanslag op te leggen op basis van de gegevens waarover ik nu beschik. (…)
Aanmerkelijk belang
Uit mijn gegevens blijkt dat uw cliënt een aanmerkelijk belang heeft in [Klager 3] en in [Y] GmbH (Duitsland). De aandelen in voornoemde vennootschappen zijn in korte tijd veel in waarde gestegen. Wegens gebrek aan informatie uwerzijds stel ik het voordeel uit aanmerkelijk belang voor het jaar 2002 vast op € 500.000.”
In een e-mailbericht van 28 februari 2007 heeft de heer D zijn collega A geschreven:
“Vandaag belde dhr. (…) van kantoor Düsseldorf met mij over de dividenden vanuit [Y GmbH] naar [Klager 1].
Vanaf het jaar 1998 heeft [Y GmbH] op de aan [Klager 1] uitgekeerde dividenden meer dan 15% dividend(bron)belasting ingehouden. (…) Op grond van het verdrag Ned/Dtsl mag slechts 15% ingehouden worden en hetgeen teveel is geheven dient in Duitsland weer terug gehaald te worden. Ik heb in overleg met [E] gevraagd of [kantoor] Düsseldorf dit voor haar rekening kon/mocht nemen en zij zijn daarmee aan de slag gegaan. Probleem daarbij is dat men slechts 4 jaar terug kan en dat de teveel betaalde bronbelasting in de periode 1998 tot en met 2002 NIET meer terug te halen zijn, aldus de heer (…).”
In een brief van Verweerder 2 aan Klager 1 de dato 12 februari 2009 staat onder meer:
“Over het jaar 2007 en over het jaar 2008 zijn door u declaraties van [kantoor X] (…) onbetaald gelaten. U hebt aan diverse van mijn [kantoor X] collega’s uiteengezet dat u geen bezwaren had tegen de diensten waarop die declaraties zagen, maar u meende dat [kantoor X] fouten had gemaakt met betrekking tot ingehouden dividendbelasting als gevolg van dividenden vanuit [Y] GmbH. Meer specifiek ging het om het verstrijken van de uiterste termijn waarbinnen teruggave van teveel ingehouden bronbelasting in Duitsland op genoemde uitgekeerde dividenden teruggevorderd kon worden. Het ging daarbij om de teveel ingehouden dividendbelasting van dividenden over de periode 1998 t/m 2002 vanuit [Y] GmbH, uitgekeerd aan u privé.
De teruggaafverzoeken wegens teveel ingehouden bronbelasting ten aanzien van de hiervoor genoemde dividenduitkeringen zijn niet gedaan.
De afgelopen zomer is over deze kwestie gesproken en u hebt daarover ook overleg gevoerd met [A], welke inmiddels niet meer aan [kantoor X] verbonden is.
Naar aanleiding van dat overleg hebt u een gedeelte van de onbetaald gelaten declaraties alsnog voldaan tot een restant bedrag van ongeveer € 135.000, dat naar ik begrijp zou corresponderen met het door u geleden nadeel.
(…)
[A] heeft u in de gelegenheid gesteld om uw bezwaren te onderbouwen. Tot op heden is die onderbouwing voor zover ons bekend uitgebleven.
[Kantoor X] kan geen genoegen nemen met een door u eigenhandig toegepaste verrekening tussen onbetwiste declaraties voor werkzaamheden enerzijds en een door u gestelde maar door [kantoor X] betwiste fout in de dienstverlening waarbij tussen u en ons in confesso is dat de onbetaald gebleven declaraties geen enkel verband houden met de door u gestelde fout.
(…)
[Kantoor X] acht het niet gerechtvaardigd om genoemde nota’s onbetaald te laten. [Kantoor X] heeft geruime tijd coulance betracht, u uitgelegd waarom zij geen fouten heeft gemaakt en u in de gelegenheid gesteld om het door u gestelde deugdelijk te onderbouwen. Sedert de gesprekken van juni 2008 werd van u geen enkele reactie meer op dit punt ontvangen.
Hiermee dringen wij er bij u op aan om tot betaling van de nota’s over te gaan om te voorkomen dat [kantoor X] zich genoodzaakt ziet de vordering uit handen te geven. Dit laatste is naar wij aannemen voor beide partijen onwenselijk.”
In zijn e-mailbericht van 24 maart 2009 heeft A de heer D van kantoor X geschreven:
“Afgelopen woensdag heb ik met de [Klager 1] gesproken. (…) Verder heeft hij weer een of meerdere nota’s zonder specificatie ontvangen. Deze is hem binnen een week toegezegd, maar enkele weken later heeft hij nog niets ontvangen. (…)”
Op 22 april 2009 heeft de heer C (met een cc aan D en Verweerder 2) namens kantoor X een e-mailbericht gestuurd aan de heer E:
“Sie haben meinen Kollegin gefragt um eine Kopie und Spezifikation unserer Rechnungen an der [Klager 2] über die Jahre 2002 bis 2008. Al diese Rechnungen und Spezifikationen haben sie bereits von uns erhalten. Im Jahr 2008 haben wir, [A] und ich, mit ihnen und [Klager 1] vereinbart dass alle niet bezahlte Rechnungen an [kantoor X] durch [Klager 2] überwiesen werden. Diese Vereinbarung is nachgekommen bis auf ein Betrag von ungefähr € 128.000. Die geleistete Arbeit für den Betrag im höhe von ungefähr € 128.000 wird von [Klager 2] ([Klager 1] und Sie) nicht im zwiefel gezogen.
Unsere Rechnungen im Periode Juni bis ende 2008 sind auch bezahlt worden durch [Klager 2]. Unsere Rechnungen von 22 Januar 2009 und 17 februar 2009 total im höhe von € 71.690,36 sind bis jetzt nicht bezahlt worden. Der Zahlungsfrist von 30 Tage ist mittlerweile überschritten. Über die Fragen zu diese Rechnungen haben wir Sie mittlerweile beantwortet und Ihnen die Spezifikationen zugeschikt. (…)
Spezifikationen über Rechnungen die mittlerweile bezahlt und abgehandelt sind, können wir nicht oder nur met grosser mühe wieder zu ihrer ferfügung stellen. Weil die Jahre schon abgeschlossen sind und wir in die Jahre andere Softwaresystemen bekommen haben. Wir sind ihnen gerne behilflich. Bitte sagen Sie uns (nochmal) bescheid bezüglich diese Sache.”
De heer E heeft daarop namens Klagers bij e-mailbericht van 23 april 2009 gereageerd op het e-mailbericht van de heer C:
“Ich finde es beachtlich, dass [kantoor X] 5 Wochen gebraucht hat, um überhaupt irgendeine Reaktion af meinen Wunsch zu zeigen, mir noch einmal unsere [kantoor X]-Rechnungen nebst Spezifikationen zuzuschicken. (…) Um die Sache zu beschleunigen und Ihnen nicht zu viel zuzumuten, wäre ich auch einverständen, wenn Sie Ihre Suche zunächst nur auf die letzten vergangenen 3 Jahre, also 2006, 2007 und 2008 beschränken würden.”
Kantoor X heeft de facturen gespecificeerd door een omschrijving van de werkzaamheden, de naam van de medewerker, het aantal gewerkte uren, het uurtarief en het bedrag (uren maal tarief) op te nemen. De specificatie bij de factuur over de periode week 21 tot week 34 van het jaar 2009 bevat de volgende informatie:
“[Klager 2] Rechnung Woche 21 bis Woche 34, 2009
Naam Uren Tarief Bedrag
(…)
Beratung BTW [Klager 3] 2009 [F] 3,15 131 412,65
Beratung BTW [Klager 3] 2008 [F] 0,5 131 65,5
Beratung BTW [Klager 3] 2001 [F] 2 131 262
Beratung BTW [Klager 3] 2001 BTW Spezialist [G] 1 341 341
Beratung BTW [Klager 3] 2001 BTW Spezialist [H] 4,45 135 600,75
Beratung BTW [Klager 3] 2001 BTW Spezialist [I] 1,5 198 297
Beratung Steurambt bezüglich Adressierung [F] 2,9 131 379,9
Beratung bezüglich beendung BV’s [D] 1,5 189 283,5
Beratung bezüglich beendung BV’s [F] 0,75 131 98,25
Beratung Problematik ABN AMRO [D] 5 189 945
(…)
Beratung Steuerkontrolle [F] 4,85 131 635,35
Beratung Steuerkontrolle und besprechungen [Verweerder 2] 1,5 341 511,5
Beratung Steuerkontrolle und besprechungen [D] 26 189 4914
Beratung Steuerkontrolle [C] 2,5 208 520
(…)
IB Herr Steinbach mehrere Jahren [D] 4,5 189 850,5
(…)
IB inkomstenbelasting 2001 [F] 1,7 131 222,7
IB inkomstenbelasting 2003 [F] 4,5 131 589,5
IB inkomstenbelasting 2004 [F] 1,2 131 157,2
IB inkomstenbelasting 2005 [F] 2 131 262
IB inkomstenbelasting 2005 [D] 4 189 756
(…)”
Op 9 oktober 2009 heeft A namens Klagers een e-mailbericht aan Verweerder 2 gestuurd:
“Bijgaand tref je een worddocument inzake de openstaande nota’s – exclusief de om reden van de Duitse bronheffing niet betaalde nota’s – aan. Spoedige beantwoording lijkt mij zeer gewenst. (…)
Het worddocument bij dat e-mailbericht bevat de volgende tekst.
“Gisteren heb ik telefonisch met [Klager 1] gesproken over het heftige recente e-mailverkeer inzake de openstaande nota’s. Hij heeft mij gevraagd aan jou de volgende vragen ter beantwoording voor te leggen.
1. Wie voert de regie over de diverse werkzaamheden? Deze vraag koppelt [Klager 1] aan het feit dat aan bepaalde zaken vijf of soms nog meer medewerkers hebben gewerkt. (…)
2. Wat zijn de concrete werkzaamheden die de [kantoor X]-medewerkers hebben verricht? De omschrijvingen zoals die op de diverse nota’s zijn vermeld zijn te beperkt en geven te weinig inzicht. [Klager 1] wil graag in detail weten welke werkzaamheden door welke medewerker zijn verricht.
(…)”
Bij brief van 20 oktober 2009 heeft Verweerder 2 gereageerd op de bij e-mailbericht van 9 oktober 2009 gestelde vragen:
“[Kantoor X] streeft uiteraard naar een transparante facturatie en voornoemde werkwijze, zoals die reeds sinds jaren gehanteerd wordt, komt dan ook in de specificatie naar voren.”
“Ad 2. We begrijpen de vraag maar het kan niet zo zijn dat dit voor iedere post in de facturen geldt. Conform afspraak wordt bij iedere factuur een uitgebreide specificatie verstrekt waarop iedere verrichting met de daarbij betrokken werknemers met naam, toenaam en tarief staan vermeld.
Wellicht dat een nadere verklaring van enkele posten nog gewenst is maar dan vernemen wij graag welke posten dat zijn. Aan bijvoorbeeld een post ‘Buchführen 2007’ valt weinig toe te voegen.”
Op 29 oktober 2009 heeft Verweerder 2 aan A een e-mailbericht gestuurd met onder meer de volgende tekst:
“Helaas hebben wij nog niet mogen vernemen over aanvullende vragen over de nota’s. Gaarne ontvang ik deze zo snel mogelijk zodat we kunnen beoordelen in hoeverre wij deze inhoudelijk willen behandelen.”
A heeft diezelfde dag gereageerd:
“De door mij namens [Klager 1] geformuleerde vraagstelling begrijp je. Jouw reactie begrijpt [Klager 1] niet. Zeker ook niet gelet op de hoogte van de in rekening gebrachte bedragen. Hij gaat ervan uit dat de in concreto verrichte werkzaamheden in het urenregistratiesysteem van [kantoor X] zijn vastgelegd. Een omschrijving als Beratung BTW [Klager 3] met een notabedrag van meer dan € 15.000 volstaat in zijn ogen niet. (…) Dezelfde vragen stelt [Klager 1] bij de onder de kop Beratung Steuerkontrolle in rekening gebrachte meer dan 100 uren van de heer [D].
(…)
Een toelichting op de openstaande nota’s in verband met de bronbelasting is inderdaad niet nodig. Zoals je weet zal ik trachten dit thema uit de wereld te helpen. Mijn inspanningen in het kader van de nieuwe openstaande nota’s moet je ook niet anders zien dan een serieuze poging om ook die problematiek in der minne op te lossen. Voor die oplossing is echter een uitgebreide inhoudelijke reactie op het bovenstaande van wezenlijk belang.”
Verweerder 2 heeft in reactie daarop – nog steeds op 29 oktober 2009 – een e-mailbericht verzonden aan A:
“Voor wat betreft de ‘nieuwe’ nota’s (zie ook onze e-mail van 18 september!) zijn we vanuit onze optiek klaar met het verstrekken van nadere informatie en zouden we graag een betaling ontvangen. In de bijlage komt dit ook aan de orde”
In de door Verweerder 2 genoemde bijlage staat onder meer:
“De vragen over nota’s die reeds gespecificeerd waren op het moment dat deze uitgereikt werden, bereikten ons helaas pas op het moment waarop we voor de tweede keer hebben aangedrongen op betaling van de nota’s en dus niet eerder.”
In een brief van 3 november 2009 schrijft Verweerder 2 aan A:
“(…) Er wordt onder andere geen acht geslagen op het feit dat:
(…)
Er wel degelijk specificaties verstrekt worden. In tegendeel tot hetgeen beweerd wordt, zijn wij altijd desgevraagd bereid nadere informatie te verstrekken over nota’s. Sterker nog: bij het versturen van de nota’s wordt telkens een uitgebreide specificatie toegevoegd waaruit blijkt welke werkzaamheden zijn uitgevoerd.
(…)
Geruime tijd zijn we voor ons gevoel bezig om uitleg te geven over onze nota’s zonder dat er ook maar enige goede wil van de zijde van [Klager 2] wordt getoond in de vorm van betaling van (een deel van) de nota’s.
(…)
Vooralsnog menen wij de vragen afdoende te hebben beantwoord. (…)
[Klager 1] heeft aangegeven dat hij de opinie wenst van de NOB en de NOvAA over de juistheid van de in rekening gebrachte bedragen. Dit kan ik gelet op de facturen niet als een dreiging opvatten maar alleen als een goed recht. We merken wel op dat dit noch de betaling van de openstaande nota’s noch eventuele incassomaatregelen opschort.”
De cliëntrelatie is door Verweerder 2 in januari 2010 beëindigd.
De klacht
Klager 1 stelt dat Verweerder 1 zijn aangiften inkomstenbelasting 2000, 2001 en 2002 heeft verzorgd. Verweerder 1 is in aan hem gerichte faxen van 21 en 22 augustus 2002 op de hoogte gesteld van de dividenduitkeringen. Volgens Klager 1 heeft Verweerder 1 verzuimd een bedrag van € 128.685 aan te veel ingehouden bronheffing terug te vorderen danwel hem attent te maken op de mogelijkheid van terugvordering. Deze fout heeft hij vervolgens niet netjes opgelost.
Klager 2 en Klager 3 stellen, gezien de hoogte van facturen, dat Verweerder 2 onvoldoende regie heeft gevoerd bij de werkzaamheden en dat de werkzaamheden niet efficiënt zijn uitgevoerd.
Volgens Klagers is sprake van excessief declaratiegedrag, te meer nu bepaalde werkzaamheden nimmer tot een tastbaar resultaat hebben geleid. De facturen zijn niet voldoende gespecificeerd om te kunnen bepalen waar de uren aan zijn besteed en of de werkzaamheden efficiënt zijn uitgevoerd. Daarnaast zijn de summiere specificaties pas verstrekt na diverse verzoeken van Klagers.
Klagers stellen voorts dat Verweerder 2 steeds heeft geweigerd een gesprek aan te gaan om de nota’s nader toe te lichten en de redelijkheid en billijkheid van de nota’s aan te geven. Een ingeplande bespreking heeft hij afgezegd zonder een alternatief te bieden.
Ten slotte stellen Klagers dat Verweerder 2 door de opzegging van de cliëntrelatie onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij verwijten hem met name dat de werkzaamheden met betrekking tot een belastingcontrole niet zijn afgerond.
Beoordeling van de klacht
Klacht jegens Verweerder 1
De Raad is van oordeel dat Klagers, tegenover de gemotiveerde betwisting door Verweerder 1, niet hebben aangetoond dat Verweerder 1 op enig moment betrokken is geweest bij de aangiften inkomstenbelasting 2000, 2001 of 2002 van Klager 1 of bij andere werkzaamheden waaruit hem de in Duitsland ingehouden bronheffing bekend had moeten zijn. Klagers hebben de verklaringen van Verweerder 1 dat hij slechts op instructie van A incidenteel fiscale werkzaamheden voor Klagers verrichtte en dat hij geen totaaloverzicht van het dossier had niet gemotiveerd weersproken. Er is dan ook niet komen vast te staan dat Verweerder 1 op de hoogte was van door Y GmbH aan Klager 1 betaalde dividenden of hiervan op de hoogte had moeten zijn. In dat kader merkt de Raad nog op dat niet is gebleken dat de faxen van 21 en 22 augustus 2002 (bijlagen bij de conclusie van repliek), die niet aan Verweerder 1 zijn gericht, aan Verweerder 1 zijn doorgestuurd. Van klachtwaardig handelen of nalaten door Verweerder 1 is geen sprake. Nu geen sprake is van een ‘fout’ is het niet oplossen daarvan evenmin klachtwaardig. In het midden kan blijven of de klacht jegens Verweerder 1 tijdig is ingediend.
Klacht jegens Verweerder 2
Indien facturering van werkzaamheden plaatsvindt op uurbasis en de werkzaamheden door verschillende personen tegen verschillende tarieven zijn verricht, dient in ieder geval desgevraagd een specificatie te worden verstrekt waaruit door de cliënt kan worden opgemaakt hoeveel tijd door wie, op welke dag, aan welke werkzaamheid is besteed (uitspraak van de Raad van Tucht van 22 juni 2010, T 271).
De facturen en specificaties die vanaf oktober 2008 tot en met de werkzaamheden over week 33 van het jaar 2009 zijn onder de verantwoordelijkheid van Verweerder 2 verzonden en zijn gebaseerd op uren maal tarief. Uit deze specificaties kan niet worden afgeleid hoeveel tijd door wie, op welke dag, aan welke werkzaamheid is besteed. Klagers hebben gevraagd om (nadere) specificaties, maar hebben steeds slechts zeer beperkt antwoord gekregen. Op 9 oktober 2009 hebben Klagers expliciet gevraagd wat de concrete werkzaamheden zijn die de kantoor X-medewerkers hebben verricht en hebben zij aangegeven dat de omschrijvingen zoals die op de diverse nota’s zijn vermeld te beperkt zijn en te weinig inzicht geven (zie 2.12 hierboven).
De Raad acht het onbegrijpelijk dat Verweerder 2 vervolgens niet het gevraagde inzicht heeft gegeven. In zijn brief van 20 oktober 2009 heeft hij aangegeven dat hij de vraag van Klagers begrijpt, maar dat is gespecificeerd conform afspraak en dat hij van mening is dat wellicht van enkele posten een nadere verklaring gewenst is, maar dat hij dan van Klagers graag verneemt welke posten dat zijn. Nadat Klagers op deze brief hebben gereageerd door een aantal specifieke posten te noemen, heeft Verweerder 2 aangegeven voor wat betreft de ‘nieuwe nota’s’ klaar te zijn met het verstrekken van nadere informatie. De Raad van Tucht is van oordeel dat het maken van afspraken over de wijze waarop facturen gespecificeerd worden een belastingadviseur van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs niet bevrijdt van de verplichting desgevraagd nadere specificaties te verstrekken die voldoen aan de in […] genoemde eisen.
Ten aanzien van de vóór oktober 2008 verzonden facturen geldt het volgende. De tot en met juni 2008 verzonden facturen hadden betrekking op door of onder verantwoordelijkheid van A verrichte werkzaamheden. De facturering geschiedde op de tussen Klagers en A afgesproken wijze. Gelet op de omstandigheid dat A vanaf juni 2008 optrad als vaste adviseur van Klager 1 en Klager 2 is, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet te begrijpen waarom Klagers na juni 2008 van Verweerder 2 een uitgebreidere specificatie wensten, die ze van A nooit gevraagd hadden. Het niet verschaffen van die nadere specificatie is ten aanzien van deze facturen dan ook niet klachtwaardig. Wel had het op de weg van Verweerder 2 gelegen om de facturen betreffende de werkzaamheden tussen het vertrek van A en zijn eigen aantreden in oktober 2008 desgevraagd nader te specificeren.
Het niet verstrekken van het gevraagde inzicht door Verweerder 2 acht de Raad van Tucht klachtwaardig, voor zover het betreft de na het vertrek van A (in juni 2008) verrichte werkzaamheden.
De Raad van Tucht kan de hoogte van de facturen slechts marginaal toetsen.
De Raad van Tucht beschikt niet over de (benodigde) gegevens om een oordeel te geven over de vragen of voldoende efficiënt is gewerkt, of Verweerder 2 voldoende regie heeft gevoerd en of de verrichte werkzaamheden de hoogte van de facturen rechtvaardigt. Dit klachtonderdeel is dan ook niet gegrond.
Klagers verwijten Verweerder 2 tenslotte dat hij steeds heeft geweigerd een gesprek aan te gaan om de nota’s nader toe te lichten. Uit de stukken van het dossier volgt niet dat Verweerder 2 steeds heeft geweigerd een gesprek aan te gaan, zodat de klacht in zoverre feitelijke grond mist. Overigens is de Raad van oordeel dat de beroepsregels niet de leiden tot de verplichting van een lid van de NOB in een gesprek (de redelijkheid en billijkheid van) nota’s nader toe te lichten en daarover een schikking aan te gaan. Het klachtonderdeel is niet gegrond.
De Raad van Tucht is van oordeel dat Klagers hun stelling dat Verweerder 2 onzorgvuldig zou hebben gehandeld door het opzeggen van de cliëntrelatie niet voldoende hebben onderbouwd. De enkele stelling door Klagers, die door Verweerder 2 gemotiveerd is betwist, leidt niet tot het oordeel dat Verweerder 2 op dit punt klachtwaardig zou hebben gehandeld. Zonder nadere onderbouwing kan de Raad niet beoordelen of Verweerder 2 de werkzaamheden met betrekking tot een belastingcontrole had moeten afronden, voordat de cliëntrelatie werd beëindigd. Hierbij is van belang dat Klagers een forse achterstand in betaling hadden en geen aanbod hadden gedaan tot volledige betaling daarvan. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve niet gegrond.
(volgt ongegrondverklaring van de klacht jegens Verweerder 1 en gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht jegens Verweerder 2 en oplegging van een (schriftelijke) waarschuwing aan Verweerder 2).