U bent hier
Uitspraak Raad van Beroep 24 oktober 2004
Voorzitter: Franken
Leden: Wackie Eysten, Fluitman
Griffier: Van Scharrenburg
Niet wijzen op fiscale gevolgen onroerendgoedtransactie alsmede aanvaarden van een commissie wegens bemiddeling in casu niet strijdig met eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur
Klager is eigenaar van twee panden in Amsterdam. In september 2001 zoekt Klager bij Verweerder advies omtrent de fiscale consequenties van het splitsen van de panden in appartementen en van de verkoop van de appartementen. Op dat moment heeft Klager reeds een bouwvergunning en een toezegging van de gemeente tot medewerking aan uitplaatsing van huurders in zijn bezit. Tijdens de ontmoeting tussen Klager en Verweerder wordt onder meer gesproken over de inbreng van de panden in een B.V., de waarde van de panden en de status van de werkzaamheden. Partijen zijn op de hoogte van de mogelijke fiscale behandeling van de verkoop in box I, dan wel box III. Op 21 november 2001 brengt Verweerder Klager in contact met X, zulks met het oog op een mogelijke verkoop van de panden aan hem. Tijdens de bijeenkomst worden de hoofdlijnen van de transactie doorgenomen en wordt afgesproken dat Klager zo snel mogelijk een uitgewerkte versie van de verkoopakte toegestuurd zal krijgen. Na ontvangst van de koopovereenkomst constateert Klager dat daarin is neergelegd dat de verkoop in twee tranches zal plaatsvinden. In de tussenliggende periode blijft Klager eigenaar van de panden en dient hij zorg te dragen voor de uitplaatsing van de huurders. In de overeenkomst is tevens opgenomen dat Verweerder een commissie ontvangt van 1% voor zijn bemiddelingsactiviteiten. Klager wenst hierna van de transactie af te zien. In een civiele procedure heeft X nakoming van de koopovereenkomst gevorderd.
De Raad van Tucht heeft (kort samengevat) geoordeeld:
Daargelaten de vraag of op 21 november 2001 een perfecte verkoopovereenkomst tot stand is gekomen, in de overeenkomst staat dat het uitplaatsen van huurders de verantwoordelijkheid van Klager zou blijven. Hierdoor werd het risico dat de verkoopopbrengst fiscaal in box I terecht zou komen, welk risico immers reeds bestond, nog vergroot. Op Verweerder rustte dan ook de plicht bij het vernemen van deze voorwaarde, Klager hierop te wijzen en te pogen partijen de transactie op een andere wijze te laten inkleden. Dat Verweerder heeft nagelaten te waarschuwen is dan ook klachtwaardig. Aangaande de mogelijke belangenverstrengeling geldt dat Verweerder geen verwijt gemaakt kan worden van het feit dat partijen besloten hadden hem een vergoeding voor zijn bemiddeling te doen toekomen. Juist is dat Verweerder door het aanvaarden van deze beloning een belang bij het doorgaan van de transactie kreeg. Het is aannemelijk dat dit belang heeft meegespeeld bij het zonder waarschuwing omtrent de fiscale risico's en zonder te pogen partijen tot andere gedachten te brengen, aanvaarden door Verweerder van de overeenkomst als een perfecte overeenkomst. In ieder geval heeft Verweerder hierdoor de indruk gewekt meer oog te hebben voor zijn eigen belang dan voor dat van Klager. Het had op de weg van Verweerder gelegen eerst de fiscale problemen aan de orde te stellen, alvorens de vergoeding te accepteren. De gevolgde handelswijze is in zoverre in strijd met de eer en de waardigheid van het beroep van een belastingadviseur.
De Raad van Tucht heeft de geschetste tekortkomingen aan de zijde van Verweerder van dien aard geacht, dat een schriftelijke waarschuwing op haar plaats is.
In de procedure voor de Raad van Beroep voert Verweerder een aantal grieven aan tegen de uitspraak van de Raad van Tucht. De Raad van Beroep overweegt dat nu de Raad van Tucht feitelijk heeft geoordeeld dat partijen op de hoogte waren van de mogelijke fiscale gevolgen van de verkoop in box I, dan wel box III, niet kan worden gezegd dat Verweerder is tekort geschoten in zijn plicht Klager op deze gevolgen te wijzen. In zoverre treffen de grieven derhalve doel. Aangaande de mogelijke belangenverstrengeling heeft het volgende te gelden. De Raad van Tucht heeft geoordeeld dat Verweerder door het aanvaarden van de commissie heeft gehandeld in strijd met de eer en de waardigheid van het beroep van een belastingadviseur. Nu hij daartoe redengevend heeft geoordeeld dat het belang dat Verweerder heeft verkregen bij de transactie heeft meegespeeld bij het niet informeren van Klager over de fiscale risico's van de transactie, zijn de grieven voorzover zij zich tegen dit oordeel keren eveneens terecht voorgesteld. Immers, daar de Raad van Tucht heeft vastgesteld dat de fiscale risico's bij partijen bekend waren, kan niet worden gezegd dat een zodanige informatieplicht nog steeds op Verweerder rustte. Evenmin kan worden gezegd dat Verweerder door het aanvaarden van de commissie op enigerlei andere wijze heeft gehandeld in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van een belastingadviseur.
(Volgt vernietiging van de uitspraak van de Raad van Tucht en ongegrondverklaring van de klacht in al haar onderdelen)