U bent hier
Uitspraak Raad van Beroep 23 juni 2011 (11/79)
Beschikking Voorzitter van de Raad van Beroep 23 juni 2011 (11/79) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 21 februari 2011 (T 283).
Voorzitter: Zwemmer
Griffier: Pauwels
Klachten over niet adequate advisering over de risico’s van het verstrekken van achtergestelde leningen, ongegrond.
2.1. Voor de Raad van Tucht hebben Klagers onder meer erover geklaagd dat, kort gezegd, Verweerder hen niet adequaat heeft geadviseerd over de risico’s van het verstrekken van de achtergestelde leningen (hierna: de geldleningen) aan A B.V.
2.2. De Raad van Tucht heeft deze klacht ongegrond verklaard. Hiertegen richten zich de klachten in beroep.
2.3. Aan de evenvermelde ongegrondverklaring heeft de Raad van Tucht ten grondslag gelegd:
i) dat Verweerder niet de bedrijfseconomisch adviseur van Klagers was, doch was aangetrokken in verband met de fiscaal-juridische aspecten van de (voor)overeenkomsten van de geldleningen;
ii) dat de vraag of de investering bedrijfseconomisch verantwoord was, aan Verweerder niet is voorgelegd;
iii) dat de gevolgen van de achterstelling van de geldleningen in de overeenkomsten in niet mis te verstane bewoordingen zijn opgenomen;
iv) dat door Klagers aan Verweerder geen vragen zijn gesteld over deze gevolgen;
v) dat het Verweerder dan ook niet duidelijk had hoeven te zijn dat – naar de Raad van Beroep begrijpt: volgens Klagers – Klagers desondanks niet begrepen wat de achterstelling inhield; en
vi) dat het niet op de weg van Verweerder lag om over de achterstelling ongevraagd advies te geven.
2.4. Ter zake van de klachten in beroep overweegt de Raad van Beroep als volgt.
2.4.1. De klachten in beroep steunen in de kern op het betoog dat Verweerder niet alleen was aangetrokken in verband met de fiscaal-juridische aspecten van de geldleningen maar ook vanwege zijn deskundigheid op juridisch gebied, en dat daarom Verweerder beroepsmatig verplicht was om – ook ongevraagd – advies te geven “over de voorgenomen transactie en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst”. Met dit laatste doelen Klagers, naar de Raad van Beroep begrijpt, kennelijk op advies over risico’s die verbonden zijn aan de zogenoemde achterstelling van de leningen.
2.4.2. De Raad van Beroep is van oordeel dat de klachten niet slagen. Gelet op het partijdebat voor de Raad van Tucht ligt in de overwegingen van de Raad van Tucht besloten dat niet aannemelijk is geworden dat Verweerder bij de transactie werd betrokken om (ook) advies uit te brengen over de risico’s van de (voorgenomen) achterstelling van de geldleningen. Dat oordeel is, als van feitelijke aard en steunend op waardering van de ingebrachte bewijsmiddelen, in beroep niet op juistheid toetsbaar. Gelet op het partijdebat voor de Raad van Tucht en in aanmerking genomen dat – naar de Raad van Tucht, in beroep onbestreden, heeft geoordeeld – in de agenda voor de bijeenkomst van 4 februari 2009 (het eerste contact tussen Klagers en Verweerder) de (voorgenomen) achterstelling van de geldleningen reeds was vermeld, is het ook niet onbegrijpelijk. De Raad van Tucht heeft (verder) zonder schending van een rechtsregel kunnen oordelen dat er geen aanleiding was voor Verweerder om (ongevraagd) advies te geven over de met de achterstelling gepaard gaande risico’s. Dat oordeel is bovendien niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen de onder ii) tot en met iv) in 2.3 weergegeven oordelen van de Raad van Tucht, die in beroep niet bestreden zijn, en het onder v) in 2.3 weergegeven oordeel, dat eveneens niet onbegrijpelijk is.
2.5. Gelet op het hiervoor overwogene zal de Raad van Beroep het beroep op grond van artikel 12, leden 1 en 2, van het Reglement Tuchtzaken, ongegrond verklaren. Tegen deze uitspraak is geen beroep mogelijk (artikel 12, lid 3, van het Reglement Tuchtzaken).