U bent hier
Uitspraak Raad van Beroep 2 december 2006
Uitspraak Raad van Beroep 06/60
Voorzitter: Franken
Leden: Smit, Estourgie
Griffier: Van Scharrenburg
• Verweerder is niet opgetreden in hoedanigheid van belastingadviseur: geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
Klager was eigenaar van een zwembadcomplex. Toen het voor hem moeilijker werd om aan zijn verplichtingen te voldoen, besloot hij het complex te verkopen. Vanaf maart 2005 werd daartoe onderhandeld met X B.V., een beleggingsvennootschap waarvan Verweerder directeur en mede-aandeelhouder is. De onderhandelingen resulteerden niet in een koopovereenkomst. In mei 2005 is door X B.V. opnieuw een bod gedaan op het complex, welk bod aanzienlijk lager lag dan de bedragen die in de onderhandelingen in maart 2005 zijn genoemd. Klager is op dit bod niet ingegaan. Klager is vervolgens door de A Bank geïnformeerd over een door de A Bank voorgenomen openbare veiling van het complex. Klager heeft dit feit tijdens een bespreking in het kader van de verkooponderhandelingen meegedeeld aan X B.V. De openbare veiling is daarna aangekondigd in een lokale krant. De veiling is echter afgelast toen Verweerder een onderhands bod uitbracht op het complex. De A Bank heeft dit bod geaccepteerd en bij de Rechtbank het verzoek ingediend om het complex aan Verweerder te mogen verkopen voor een bedrag van € 1.010.000. Dit verzoek is door de Rechtbank ingewilligd.
De Raad van Tucht heeft (kort samengevat) geoordeeld:
Alvorens geconcludeerd kan worden of Verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, dient te worden vastgesteld of aan Verweerder in zijn hoedanigheid van belastingadviseur gegevens zijn verstrekt die hij vertrouwelijk had dienen te behandelen. Van de mededeling van de op handen zijnde veiling kan niet gezegd worden dat deze onder een geheimhoudingsplicht valt, aangezien de veiling eveneens in een lokale krant is aangekondigd. Ongeacht of Verweerder is opgetreden als belastingadviseur kan in ieder geval over deze informatie niet worden gezegd dat deze onder enige geheimhoudingsplicht dient te vallen. Een geheimhoudingsplicht geldt niet ten aanzien van informatie die algemeen bekend is - zoals de aankondiging van een veiling - ondanks het feit dat dezelfde mededeling in een eerder stadium aan Verweerder is gedaan. De Raad is niet gebleken van enige andere informatie die verstrekt is aan Verweerder en waarbij door Verweerder een geheimhoudingsplicht is geschonden.
De Raad stelt tevens vast dat Verweerder X B.V. heeft geadviseerd om het bod te verlagen naar aanleiding van de openbare veiling van het complex. Het is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat Verweerder daarbij gehandeld zou hebben als belastingadviseur van X B.V. Maar zelfs indien dit anders was, dan nog had het Verweerder vrij gestaan om in het kader van die onderhandelingen een dergelijk advies te geven. Verweerder heeft ten opzichte van Klager niet gehandeld in de functie van belastingadviseur. Het stond hem dan ook vrij een bod uit te brengen op het complex en dit bod, na berichtgeving over een openbare veiling, te verlagen. Verweerder heeft hiermee niet gehandeld in strijd met de regels van de Orde.
De Raad van Tucht heeft de klacht ongegrond verklaard.
Klager heeft beroep ingesteld bij de Raad van Beroep die op het beroep als volgt overweegt.
Klager heeft in feitelijke instantie onder meer de – door de Raad van Tucht verworpen – stelling betrokken dat Verweerder in de onderhavige kwestie heeft gehandeld in zijn hoedanigheid van belastingadviseur. De eerste grief strekt onder meer ten betoge dat de Raad van Tucht bij de beoordeling van die stelling ten onrechte heeft verzuimd om de heer Y op te roepen teneinde deze als getuige te horen. De achtergrond van deze stelling is kennelijk het standpunt van Klager inhoudende dat Y de onderhandelingen voerde en dat Verweerder daarbij niet als directeur van X B.V. zou zijn geïntroduceerd doch als belastingadviseur van deze B.V. of van andere potentiële kopers. De grief kan in zoverre geen doel treffen. Nu Klager in het geding voor de Raad van Tucht zelf geen aanbod heeft gedaan tot het leveren van getuigenbewijs en hij ook overigens in het kader van evengenoemde stelling niet een begin van bewijs heeft geleverd, kan niet worden gezegd dat de Raad van Tucht gehouden was om gebruik te maken van de hem in artikel 8, lid 1, van het Reglement tuchtzaken toegekende bevoegdheid om ambtshalve getuigen op te roepen en te horen.
Voor het overige keert de eerste grief zich tegen het oordeel dat Verweerder in de onderwerpelijke kwestie niet heeft gehandeld in zijn hoedanigheid van belastingadviseur. Dit oordeel geeft echter niet blijk van een onjuiste opvatting van hetgeen in de Statuten en Reglementen van de NOB is bepaald dan wel van enige andere rechtsregel, en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in beroep niet met vrucht worden bestreden. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Mitsdien faalt de eerste grief ook voor het overige.
De tweede en derde grief, die voortbouwen op de eerste grief, behoeven door de verwerping van laatstgenoemde grief geen behandeling.
(Volgt verwerping van het beroep)