U bent hier

Schriftelijke opmerkingen NOB naar aanleiding van Prejudiciële vraag 19/01141

29 mei 2019

[Prejudiciële vraag 19/01141]

Met de eerste prejudiciële vraag die is voorgelegd bij beslissing van 1 augustus 2016, vroeg Rechtbank Zeeland-West-Brabant of de Hoge Raad reden ziet om terug te komen op het arrest van 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1777, waarin werd geoordeeld dat 'een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds reeds niet vergelijkbaar is met een Nederlandse fbi omdat een dergelijk beleggingsfonds niet in Nederland inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting'.
Dit lijkt echter te suggereren dat de rechtbank slechts een prejudiciële vraag stelt ten aanzien van de vergelijkbaarheid van binnenlandse en buitenlandse fondsen. Ter bevordering van de rechtszekerheid en om de aan de Hoge Raad gestelde prejudiciële vraag in lijn te brengen met de door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) gestelde vraag wordt daar nu een vraag aan toegevoegd. Deze houdt in feite in dat - als er sprake is van vergelijkbaarheid en op die grond van een belemmering van het EU- recht - expliciet wordt verzocht om aan te geven dat deze inbreuk op het EU-recht niet kan worden gerechtvaardigd.
De aanvullende vraag is naar de mening van de Orde terecht gesteld in het kader van de rechtszekerheid. Dit geldt temeer, omdat de eerder gestelde eerste vraag volgens de Orde bevestigend zou moeten worden beantwoord in het licht van de overwegingen 64 tot en met 86 van het arrest van het HvJ EU van 21 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:480, Fidelity Funds e.a. Door de aanvullende vraag wordt nu duidelijk dat wordt verzocht om verduidelijking van de kwestie door de volledige 'beslisboom' van het HvJ EU te doorlopen.
 
Voor de verdere inhoudelijke beantwoording van deze vraag en van vraag 2 verwijst de Orde uit redenen van proceseconomie gaarne naar de inbreng van de gemachtigde van de onderwerpelijke belastingplichtige bij deze vragen.

Deze schriftelijke opmerkingen zijn tot stand gebracht door:

  • de Commissie Wetsvoorstellen, bestaande uit de NOB-leden drs. R.A. van der Jagt (voorzitter), prof. mr. J.W. Bellingwout, mw. mr. L. Bergwerff, prof. mr. dr. A.C.P. Bobeldijk, mr. J.H. Elink Schuurman, drs. M.J.A.M. van Gijlswijk, de heer E.P. Hageman LLM, prof. dr. E.J.W. Heithuis, mw. prof. dr. S.J.C. Hemels, prof. dr. P. Kavelaars, prof. mr. dr. Q.W.J.C.H. Kok, drs. C. Overduin, drs. W.H. Peters, mr. M.H.C. Ruijschop, mr. E.B. van der Stok, mr. E.A. Visser, drs. M.M.G.A. Voets, mw. mr. B.E.M. den Boer (secretaris wetsuitvoering) en mr. P.A. Anthoni (secretaris wetgeving) met medewerking van NOB-lid  mw. mr. dr. A.C. Breuer;
  • de Commissie Beroepszaken, bestaande uit  de NOB-leden mr. J.A.R. van Eijsden (voorzitter), mr. D.G. Barmentlo, mr. O. Brands, mr. W.J.D. Gohres, mr. G.J. den Hartog, mr. Th. A. Huiskes, drs. A.G. Jimmink, mr. S. Kloosterhof, mr. T.H.B. de Monchy, mr. P.A.Th. van Oppen en mr. C.J.F. Warner;
  • de sectie Formeel Belastingrecht, bestaande uit de NOB-leden mr. F.R. Herreveld (voorzitter), mr. D.G. Barmentlo, mr. F.G. Barnard, mw. S. Ben Taleb LLM, mw. mr. B.E.M. den Boer-Drinkenburg, mw. mr. drs. R.M. Bos – Schepers, mr. B.J.G.L. Jaeger, mr. A.S. Kuijper, mw. mr. W.E. Nent, mr. T.H.A. Noë, mr. M. Sanders, mr. drs. R. van Scharrenburg en mw. mr. drs. A.G. Haasnoot - Smulders;
  • de sectie Europees Fiscaal Recht, bestaande uit de NOB-leden drs. B.J. Kiekebeld (voorzitter), drs. H.C. Brouwer, mr. N. de Haan, drs. R.A. van der Jagt, mr. dr. J.J.A.M. Korving, mr. S.R. Pancham, dr. mr. F.P.G. Pötgens, A.W. Ravelli LLM, mr. D.E. van Sprundel, prof.dr. H. Vermeulen, prof. dr. D.M. Weber en mr. D.S. Smit (secretaris).