U bent hier

Schriftelijke opmerkingen NOB naar aanleiding van Prejudiciële vraag 17/01041

22 juni 2017

[Prejudiciële vraag 17/01041]

Vraag 1
In de zeevaart- en offshore-praktijk komt het met enige regelmaat voor dat EU-burgers die binnen de EU wonen, in dienst zijn van een werkgever die in een andere EU-lidstaat is gevestigd en werkzaam zijn op een schip dat vaart onder een vlag van een derde land. In dergelijke gevallen is het de vraag of deze werknemers toch onder de werkingssfeer van de basisverordening kunnen vallen en hun sociale verzekeringspositie op basis van deze basisverordening kan worden bepaald.
Over deze vraag heeft het HvJ voor wat betreft Vo. 1408/71 een oordeel moeten geven in de zaak Kik. In deze zaak betrof het een in Nederland woonachtige werknemer met de Nederlandse nationaliteit, die in dienst was van een Zwitserse werkgever. De werknemer was werkzaam op een pijpenlegger die voer onder de vlag van Panama. De werkzaamheden vonden zowel plaats boven het continentale plat van enkele EU-lidstaten als daarbuiten. Omdat het schip niet voer onder de vlag van één van de EU-lidstaten, kon de bijzondere regeling voor zeevarenden die was opgenomen in deze verordening niet op de werknemer worden toegepast. Hiervoor was het een voorwaarde dat het schip voer onder de vlag van één van de EU-lidstaten. De sociale verzekeringspositie van de heer Kik moest derhalve worden beoordeeld aan de hand van de normale toewijzingsregels die in Vo. 1408/71 waren opgenomen (vgl. onderdeel 56 van het arrest van het HvJ). Het HvJ overweegt – nadat is vastgesteld dat de heer Kik binnen de personele werkingssfeer van de verordening valt – onder andere het volgende.
Voor het vervolg verwijst de Orde graag naar de bijlage.

Vraag 2
Nu het antwoord op de eerste prejudiciële vraag naar de mening van de Orde zou moeten luiden dat de Letse wetgeving in het onderhavige geval van toepassing is op de betrokken werknemer, is ook het antwoord op de tweede vraag van belang. Deze vraag luidt of moet worden onderzocht of de Letse wetgeving voorziet in aansluiting van de betrokken werknemer bij enig stelsel van sociale zekerheid in Letland gedurende de periode dat hij werkzaam is aan boord van het schip.
In het arrest Kik heeft het HvJ vastgesteld dat er geen concrete aanwijsregel in Vo. 1408/71 was opgenomen op basis waarvan de toepasselijke wetgeving kon worden vastgesteld. Op basis hiervan heeft het HvJ een visie moeten ontwikkelen op basis waarvan de toepasselijke wetgeving wel kon worden vastgesteld. In het arrest Aldewereld is deze aanwijsregel neergelegd, en in het arrest Kik is deze regel aangevuld.
Zoals hiervóór reeds is opgemerkt bevat de basisverordening – anders dan Vo. EEG 1408/71 – wel een duidelijke aanwijsregel voor het onderhavige geval. Op basis van artikel 11, lid 3, onderdeel e), basisverordening is naar de mening van de Orde derhalve de wetgeving van de woonstaat van de werknemer van toepassing. Als Uw Raad de mening van de Orde deelt dat deze aanwijsregel in het onderhavige geval van toepassing is, is er geen plaats meer om een aanvullende aanwijsregel vast te stellen. De basisverordening is immers een coördinatie-instrument. Deze bepaalt uitsluitend het toepasselijke recht en niet of het door de basisverordening aangewezen toepasselijke recht ook tot een voldoende sociale verzekeringsdekking moet leiden. Dit is voorbehouden aan de lidstaat wiens wetgeving van toepassing is (HvJ 23 april 2015, C-382/13, ECLI:EU:C:2015:261, zaak Franzen).

Gezien het vorenstaande is de Orde van mening dat de door de Rechtbank gestelde vragen niet behoeven te worden voorgelegd aan het HvJ en door Uw Raad zelf kunnen worden beantwoord, zelfs als dit betekent dat hier geen sociale zekerheidsdekking wordt gecreëerd. Naar de mening van de Orde zou het woonland van de betrokken werknemer – in casu Letland – hier eventueel een voorziening voor moeten treffen.

  • de Commissie Wetsvoorstellen, bestaande uit de NOB-leden drs. R.A. Van der Jagt (voorzitter), prof. mr. J.W. Bellingwout, mw. mr. P.C. van den Brink, drs. M.J.A.M. van Gijlswijk, prof. dr. E.J.W. Heithuis, prof. dr. S.J.C. Hemels, prof. dr. P. Kavelaars, prof. mr. dr. Q.W.J.C.H. Kok, drs. C. Overduin, drs. W.H. Peters, mr. M.H.C. Ruijschop, mr. E.B. van der Stok, prof. dr. J.L. van de Streek, mr. E.A. Visser, mw. mr. B.E.M. den Boer (secretaris wetsuitvoering) en mr. P.A. Anthoni (secretaris wetgeving) met medewerking van NOB-lid mr. A.A.W. Langevoord.
  • de sectie Formeel Belastingrecht, bestaande uit de NOB-leden mr. F.R. Herreveld (voorzitter), mr. D.G. Barmentlo, mr. F.G. Barnard, mw. mr. B.E.M. den Boer-Drinkenburg, mw. mr. drs. R.M. Bos – Schepers, mr. J.A.R. van Eijsden, mr. B.J.G.L. Jaeger, mw. mr. W.E. Nent, mr. M. Sanders, mr. drs. R. van Scharrenburg en mw. mr. J.M. van der Vegt.