U bent hier
Schriftelijke opmerkingen NOB naar aanleiding van Prejudiciële vraag 16/03955
Vraag 1
Naar de mening van de Orde is het van belang dat zo snel mogelijk absolute duidelijkheid wordt verschaft over de vraag of, en zo ja onder welke voorwaarden, een buitenlands beleggingsfonds recht heeft op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting, mede gelet op het grote aantal teruggaafverzoeken dat door buitenlandse beleggingsfondsen tot nu toe is ingediend en de hiermee gepaard gaande (financiële) belangen. Om die reden geeft de Orde in overweging het rechtsoordeel in de uitspraak van uw Raad van 10 juli 2015, nr. 14/03956, te bezien in het licht van de naderhand gewezen jurisprudentie door het HvJ EU en Prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU. De Orde meent dat deze vragen betrekking zouden kunnen hebben op de mate waarin buitenlandse beleggingsfondsen aan de Nederlandse fbi-voorwaarden, zoals de dooruitdelingseis en de aandeelhouderstoets, moeten voldoen. Tot slot zouden naar de mening van de Orde de vragen betrekking kunnen hebben op de mate waarin het relevant is dat de Nederlandse dividendbelasting geheel of gedeeltelijk verrekend kan worden op het niveau van het beleggingsfonds, dan wel op het niveau van de achterliggende aandeelhouders.
Vraag 2
Indien ook binnenlandse particulieren beleggen in het in het buitenland gevestigde fonds, dient de vergelijkingsmaatstaf met betrekking tot deze binnenlandse particulieren naar de mening van de Orde anders te zijn dan de maatstaf die uw Raad heeft aangelegd in de uitspraak van 10 juli 2015, nr. 14/03956. Indien namelijk geen restitutie van de ten laste van het in het buitenland gevestigde beleggingsfonds geheven Nederlandse dividendbelasting plaats zal vinden, dan is de Nederlandse belastingdruk die deze binnenlandse particulieren uiteindelijk ervaren zeer waarschijnlijk hoger dan dat deze zou zijn geweest als de binnenlandse particulieren direct in Nederlandse aandelen hadden belegd, dus zonder tussenkomst van het buitenlandse beleggingsfonds. Bij directe investering zouden zij immers de Nederlandse dividendbelasting kunnen verrekenen met de verschuldigde inkomstenbelasting, met een teruggavemogelijkheid indien de Nederlandse dividendbelasting meer bedraagt. Indien de Nederlandse particulieren beleggen via een buitenlands beleggingsfonds, kunnen zij de Nederlandse dividendbelasting niet verrekenen met de verschuldigde inkomstenbelasting. Aangenomen dat het buitenlandse beleggingsfonds vergelijkbaar is met een Nederlandse fbi, strookt dit niet met de ratio van de fbi regeling, waarbij het geen verschil mag maken of een particulier belegt door middel van een beleggingsvehikel of dat er sprake is van direct beleggen. De Orde wijst in dit verband ook op de aantekening in Vakstudie-Nieuws bij deze zaak (V-N 2016/43.14). De Orde onderschrijft de visie van de redactie van Vakstudie-Nieuws en meent dat de onderhavige vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Deze schriftelijke opmerkingen zijn tot stand gebracht door:
- de Commissie Wetsvoorstellen, bestaande uit de NOB-leden mr. M.V. Lambooij (voorzitter), prof. mr. J.W. Bellingwout, mw. mr. P.C. van den Brink, drs. M.J.A.M. van Gijlswijk, prof. dr. E.J.W. Heithuis, mw. prof. dr. S.J.C. Hemels, drs. R.A. van der Jagt, prof. dr. P. Kavelaars, prof. mr. dr. Q.W.J.C.H. Kok, drs. C. Overduin, drs. W.H. Peters, mr. M.H.C. Ruijschop, mr. E.B. van der Stok, prof. dr. J.L. van de Streek, mr. E.A. Visser, mw. mr. B.E.M. den Boer (secretaris wetsuitvoering) en mr. P.A. Anthoni (secretaris wetgeving);
- de sectie Formeel Belastingrecht, bestaande uit de NOB-leden mr. F.R. Herreveld (voorzitter), mr. D.G. Barmentlo, mr. F.G. Barnard, mr. B.E.M. den Boer-Drinkenburg, mw. mr. drs. R.M. Bos – Schepers, mr. J.A.R. van Eijsden, mr. B.J.G.L. Jaeger, mw. mr. W.E. Nent, mr. M. Sanders, mr. drs. R. van Scharrenburg, mr. drs. R.W.J. van der Struijk en mw. mr. J.M. van der Vegt;
- de sectie Europees Fiscaal Recht, bestaande uit de NOB-leden drs. B.J. Kiekebeld (voorzitter), drs. H.C. Brouwer, prof. mr. S.C.W. Douma, prof. mr. F.A. Engelen, mr. N. de Haan, prof. dr. H.T.P.M. van den Hurk, drs. R.A. van der Jagt, dhr. J.J.A.M. Korving LLM, dr. mr. F.P.G. Pötgens, mr. D.E. van Sprundel, prof. dr. D.M. Weber en mr. D.S. Smit (secretaris).