U bent hier

Uitspraak Raad van Beroep 20 april 2018 (B 100) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 20 juli 2017 (T 363)

20 april 2018

Uitspraak Raad van Beroep 20 april 2018 (B 100) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 20 juli 2017 (T 363)


Voorzitter: prof. mr. M.E. van Hilten
Leden: mr. C.D.E.J. Nijman en mr. M. Harthoorn
Griffier: mr. R. Marchal

Eer en waardigheid (art. 1 RBU). Informatievoorziening rondom cessie van vorderingen van adviseur op cliënt en rondom vertrek adviseur bij voormalig werkgever had beter gekund. Versturen van correspondentie naar oud adres is op zijn minst genomen slordig. Echter geen sprake van klachtwaardig handelen. Voorts heeft de Raad van Beroep niet de bevoegdheid om de hoogte van openstaande vorderingen vast te stellen.

Gewezen op het beroep van [A], woonachtig te [B], hierna te noemen Klager,

tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 20 juli 2017, nr. 17/363,

op de klacht van Klager tegen [C], lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, werkzaam bij [D] B.V. (voorheen [E] Belastingadviseurs B.V.) te [F], hierna te noemen Verweerder.


1. Procesverloop

1.1. Klager heeft bij de Raad van Tucht een klacht ingediend tegen Verweerder. Deze klacht is op 21 februari 2017 bij de Raad van Tucht ingekomen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De Raad van Tucht heeft de zaak behandeld ter zitting van 30 juni 2017 te Amsterdam en bij uitspraak van 20 juli 2017 de klacht ongegrond verklaard. De uitspraak is op 24 juli 2017 aan partijen verzonden. De uitspraak van de Raad van Tucht geldt als hier herhaald en ingelast en is aan deze uitspraak gehecht.

1.2. Bij beroepschrift, ingekomen op 24 september 2017, is Klager in beroep gekomen tegen de uitspraak van de Raad van Tucht. Verweerder heeft op 25 oktober 2017 een verweerschrift ingediend.

1.3. De Raad van Beroep heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2018, waar zijn verschenen Klager alsmede Verweerder.


2. De feiten

2.1. Gelet op de door de Raad van Tucht vastgestelde feiten en hetgeen partijen schriftelijk en mondeling naar voren hebben gebracht, merkt de Raad van Beroep voor dit geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2. Verweerder was ten tijde van de verweten handelingen partner bij [E] Belastingadviseurs B.V. (thans [D] B.V.).


2.3. [E] Belastingadviseurs B.V. dan wel [E] Accountants B.V. heeft in de periode oktober 2011 tot en met juli 2014 diverse werkzaamheden verricht voor Klager, waaronder werkzaamheden ten behoeve van het verkrijgen van een hypotheek, het samenstellen van de jaarrekeningen 2011 en 2012, het verzorgen van de daarbij behorende aangiften en het aanvragen van zorgtoeslag. Voor deze werkzaamheden zijn facturen opgesteld.

2.4. Klager is in december 2011 verhuisd van [straatnaam 1] [nummer 1] te [B] (hierna: het oude adres) naar [straatnaam 2] [nummer 2] te [B]. Door [E] zijn nog geruime tijd hierna facturen verzonden naar het oude adres van Klager.

2.5. Op 6 mei 2015 is een akte van cessie opgemaakt waarbij een deel van de vorderingen van [E] Accountants B.V. is overgedragen aan [E] Belastingadviseurs B.V. Deze cessie is uiterlijk ter zitting van de Raad van Tucht van 30 juni 2017 aan Klager medegedeeld. Klager heeft op 26 oktober 2017 de debiteurenlijst gekregen.

2.6. De naam van [E] Belastingadviseurs B.V. is bij akte van statutenwijziging de dato [datum] gewijzigd in [D] B.V.

2.7. Klager heeft niet alle facturen (volledig) voldaan. Over een betalingsregeling is meerdere malen persoonlijk contact geweest en is uitvoerig per e-mail gecorrespondeerd.

2.8. Thans staat nog een door Klager te betalen bedrag open. Verweerder heeft incassobureau [G] ingeschakeld om dit bedrag te innen. De incassoprocedure lag ten tijde van de zitting op 5 februari 2018 stil.


3. De klacht en de beslissing van de Raad van Tucht

3.1. Klager meent dat Verweerder heeft gehandeld of nagelaten in strijd met art. 1 (eer en waardigheid) Reglement Beroepsuitoefening (RBU). Hij verwijt Verweerder het onzorgvuldig en onbehoorlijk verrichten en in rekening brengen van werkzaamheden, het op onzorgvuldige en onwaardige wijze Klager voorzien van informatie, het op oneerlijke en onwaardige wijze vorderen van betaling en het zich kwetsend uitlaten over Klager. Klager betwist de hoogte van de openstaande facturen en de daarover in rekening gebrachte rente. Voorts betwijfelt Klager of [D] B.V. rechthebbende is van de vordering op hem. Ook verwijt Klager Verweerder dat de correspondentie gedurende een lange periode naar het verkeerde adres – namelijk zijn oude adres – is gestuurd en dat Verweerder Klager niet heeft geïnformeerd over zijn vertrek bij [E].

3.2. De Raad van Tucht heeft – samengevat – geoordeeld dat Klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat Verweerder zich op een onzorgvuldige, onbehoorlijke dan wel onwaardige manier ten opzichte van Klager (dan wel zijn zuster) heeft gedragen. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat Verweerder zich kwetsend heeft uitgelaten over Klager. Daaraan doet niet af dat het op de weg van Verweerder lag om Klager van de cessie op de hoogte te stellen. Het versturen van correspondentie naar het verkeerde (oude) adres is op zijn minst genomen slordig. Dit brengt evenwel niet mee dat sprake is van klachtwaardig handelen door Verweerder. De hoogte van de declaraties kan slechts marginaal worden getoetst. De Raad van Tucht overweegt dat over de hoogte en de inhoud van de declaraties uiteindelijk op 19 en 20 november 2015 een akkoord is bereikt en dat er nimmer enige discussie is geweest over de vraag aan wie Klager de declaraties diende te voldoen.
3.3. De Raad van Tucht heeft de klacht ongegrond verklaard.


4. Het geding bij de Raad van Beroep

4.1. Klager heeft tegen de uitspraak van de Raad van Tucht beroep ingesteld.

4.2. Klager betoogt dat de Raad van Tucht selectief heeft geciteerd uit de aangeleverde bijlagen. Volgens Klager is er geenszins overeenstemming over de hoogte van de hoofdsom. Klager meent dat hij beter en eerder had moeten worden geïnformeerd over de cessie. Ook is hij nooit op de hoogte gebracht van het vertrek van Verweerder bij [E]. Klager meent dat het gedrag van Verweerder onzorgvuldig en niet eervol is. De Raad van Tucht heeft daar ten onrechte geen consequenties aan verbonden. De Raad van Tucht toetst marginaal op de rechtmatigheid van de betwiste facturen, maar Klagers klacht was met name gebaseerd op het handelen van Verweerder; dat was onzorgvuldig en oneervol naar de mening van Klager.

4.3. Verweerder wijst er in zijn verweer op dat Klager blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Raad van Tucht heeft verklaard dat er overeenstemming was over de hoogte van de facturen. De e-mailwisseling over het voorstel van € 2.500 is niet voor verschillende uitleg vatbaar. Een rechtsgeldige cessie hoeft alleen te worden medegedeeld. Vanaf april 2015 was Klager zeker op de hoogte van Verweerders vertrek bij [E]. Verweerder is Klager royaal tegemoet gekomen en heeft Klager diverse betalingsregelingen voorgesteld.


5. Beoordeling van het beroep

5.1. De Raad van Beroep is van oordeel dat de Raad van Tucht niet gehouden was meer passages uit de dossierstukken te citeren dan hij heeft gedaan, zodat het beroep in zoverre faalt.

5.2. De Raad van Beroep heeft niet de bevoegdheid om de hoogte van de openstaande vorderingen vast te stellen. De Raad van Beroep heeft aanleiding gezien af te wijken van de feitenvaststelling van de Raad van Tucht in die zin dat hij, anders dan het bedrag van € 2500 waarvan de Raad van Tucht uitging, vaststelt (zie overweging 2.8) dat een niet nader gespecificeerd bedrag openstaat. Dit heeft geen zelfstandige consequenties voor de klachtwaardigheid van het handelen van Verweerder.

5.3. De Raad van Beroep is van oordeel dat de informatievoorziening van Verweerder rondom de cessie en rondom Verweerders vertrek bij [E] beter had gekund. Met de Raad van Tucht acht de Raad van Beroep het versturen van correspondentie naar het oude adres op zijn minst genomen slordig. De Raad van Beroep is evenwel van oordeel dat geen sprake is van klachtwaardig handelen door Verweerder. Het beroep faalt daarmee ook voor het overige.

5.4. Het beroep is ongegrond.


6. Proceskosten

De Raad van Beroep acht geen termen aanwezig om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten van de wederpartij.

7. Beslissing

De Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door prof. mr. M.E. van Hilten, voorzitter, mr. C.D.E.J. Nijman en mr. M. Harthoorn, leden van de Raad van Beroep, in tegenwoordigheid van mr. R. Marchal als griffier, en door de voorzitter en de griffier ondertekend op 20 april 2018.