U bent hier
Uitspraak Raad van Tucht 30 januari 2017 (T 357). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 12 december 2017.
Uitspraak Raad van Tucht 30 januari 2017 (T 357). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 12 december 2017 (B 97).
Voorzitter: mr. drs. D.A. Verburg
Leden: mr. F.M.M. Duynstee en mr. J.J. Kluft
Griffier: mr. drs. M.M. Breij
- Een NOB-lid moet nagaan of een specifieke cliënt werkelijk begrijpt wat deze kan en mag verwachten van zijn dienstverlening en wat de kosten hiervan zullen zijn. Als het bij een opdracht lastig is om vooraf een goede inschatting te maken van de te verwachten werkzaamheden en de daarmee samenhangende kosten, moet een NOB-lid hierop terugkomen zodra hij meer zicht krijgt op de omvang van de werkzaamheden.
- Na beëindiging van een opdracht behoort een NOB-lid, binnen de grenzen van het redelijke, mee te werken aan een fatsoenlijke en tijdige dossieroverdracht. Dit geldt eens te meer als het gaat om een lopend boekenonderzoek met een strafrechtelijk element.
- Na een verzoek daartoe mag een NOB-lid zonder geldige reden niet te lang wachten met het verstrekken van een duidelijke urenspecificatie. Dat een bepaalde werkwijze kantoorbeleid is, ontslaat een NOB-lid niet van zijn verplichtingen te werken overeenkomstig het RBU.
- Behalve bij een acute en zeer ernstige noodsituatie waarin niets kan worden gevergd van een belastingadviseur, had de belastingadviseur zijn toenmalige collega's voorafgaande aan of tijdens zijn ziekteverzuim moeten instrueren over de noodzaak een nadere toelichting te geven op de urenspecificatie van de klager.
Gewezen op de klacht van mevrouw A, hierna te noemen Klaagster,
tegen
Verweerder.
1. De loop van het geding
De klacht tegen Verweerder is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 4 april 2016. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klaagster heeft een conclusie van repliek ingediend en Verweerder een conclusie van dupliek.
Van de zitting op 13 december 2016 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden.
2. De feiten
2.1. Gelet op wat partijen schriftelijk en mondeling naar voren hebben gebracht, merkt de Raad van Tucht voor dit geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
De relevante gegevens en activiteiten voor en tijdens de duur van de opdracht
2.2. Verweerder was vanaf mei 2013 tot juni 2016 werkzaam bij het Belastingadvieskantoor.
2.3. Klaagster dreef een onderneming met de handelsnaam Restaurant B.
De Belastingdienst heeft in januari 2014 een boekenonderzoek aangekondigd bij de onderneming van Klaagster. Met dagtekening 17 november 2014 ontving Klaagster van de Belastingdienst een informatiebeschikking over het jaar 2009.
2.4. Op 28 november 2014 heeft Klaagster het Belastingadvieskantoor benaderd. Tijdens het introductiegesprek heeft Verweerder gezegd dat moest worden bezien wat de uitvoering van de opdracht zou gaan kosten. Voor Verweerder gold een uurtarief van € 165 exclusief btw en voor de heer C de accountancy-collega van Verweerder van € 95 exclusief btw. Het Belastingadvieskantoor zou factureren op basis van voorschotnota’s. Vanaf december 2014 is Verweerder samen de heer C Klaagster gaan begeleiden bij het boekenonderzoek. De insteek van de opdracht was consensus bereiken met de Belastingdienst. Een overeenkomst van opdracht is niet opgesteld.
2.5. De hoogte van de maandelijkse voorschotnota’s bepaalde Verweerder aan de hand van de in het dossier van Klaagster (wekelijks) geregistreerde uren.
2.6. Verweerder heeft met dagtekening 22 december 2014 pro forma bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. Op 19 februari 2015 heeft een eerste bespreking met de Belastingdienst plaatsgevonden. In dat gesprek heeft de Belastingdienst Klaagster de cautie gegeven.
2.7. Op 31 augustus 2015 heeft Klaagster een e-mailbericht gestuurd aan Verweerder en de heer C:
“Ik heb een brief opgesteld als reactie op de email van 26 augustus jl. Lijkt mij handig om deze na te kijken en eventueel punten toe te voegen/verbeteren, zodat de heer D [van de Belastingdienst, RvT] toch een reactie heeft op zijn brief.
Kunnen jullie hem nalezen en eventueel nog opmerkingen toevoegen?”
De bijlage bij de e-mail is een conceptbrief van twee pagina’s aan de Belastingdienst over de termijn waarbinnen de Belastingdienst overige stukken over buitenlandse leningen kan verwachten. De laatste alinea van deze conceptbrief luidt:
“U geeft aan dat wij de intentie hebben om tot een compromis te komen. Wij gaan geen compromis sluiten voordat u al uw bevindingen van het boekenonderzoek duidelijk heeft gemaakt.”
Bij e-mail van 4 september 2015 heeft Verweerder Klaagster geantwoord:
“Wat ons betreft is je brief akkoord zo, met dien verstande dat we de laatste alinea (betreffende een compromis) weg zouden laten”
De door Verweerder in deze periode verantwoorde en gedeclareerde tijd voor zijn eigen werkzaamheden is als volgt:
- 0,25 uur op 31-08-2015: “mail E, + koops inz aandelen F”
- 1,00 uur op 31-08-2015: “beo brf Klaagster”
- 0,75 uur op 02-09-2015: “ovl Klaagster, ovl C”
- 0,50 uur op 03-09-2015: “mail D”
- 0,50 uur op 03-09-2015: “tel Klaagster, C”
- 0,50 uur op 04-09-2015: “ovl C, beo brf Klaagster”
- 1,00 uur op 04-09-2015: “tel ovl t E inz Klaagster, reactie D etc, tel G”.
De door Verweerder in deze periode verantwoorde en gedeclareerde tijd voor de werkzaamheden van de heer C is als volgt:
- 1,50 uur op 04-09-2015: “bestuderen mail D en brief klant aan b'dienst”.
2.8. In september 2015 heeft Verweerder na intern overleg en nadat hij de casus had voorgelegd aan een fiscaal advocaat Klaagster geadviseerd om tot een schikking met de Belastingdienst te komen in plaats van verder af te wachten en het tot een procedure te laten komen.
Gang van zaken rondom de beëindiging van de opdracht door Klaagster
2.9. In haar e-mail van 25 september 2015 schrijft Klaagster aan Verweerder en de heer C:
“(…) Aangezien er inmiddels cautie tegen mij is uitgesproken komen wij nu uit in de strafrechtelijke sfeer. Daarom heb ik besloten om de zaak verder te laten behandelen door meneer H en meneer I.
Dit vanwege een aantal redenen, (…) de advocaat kijkt er toch heel anders naar, aangezien wij in strafrechtelijke sfeer verkeren. Deze zaak dient nu vanuit een ander perspectief behandeld te worden. (...) Ten derde, de scenario’s die jullie mij hadden geschetst vorige week vrijdag daar kon ik mij niet erg in vinden. Ik voelde me machteloos. De advocaat die er nu mee aan de slag zal gaan, heeft naar de stukken gekeken en [zei] dat het flinterdun was wat de heer D had verzameld. (…) Daarom lijkt het mij toch handig om een formele advocaat er tussen te zetten die mijn belangen verdedigt. Zij zullen alle correspondentie met de heer D verder gaan behandelen.
(…)
Ik wil jullie graag bedanken voor jullie inzet, maar op dit moment voel ik dat ik niet echt verder kan met jullie gezien de scenario’s die jullie mij vorige week hebben geschetst. (…)
Ik hoop dat u mijn keuze kunt respecteren. Ik wil u verzoeken om de gegevens over te dragen aan de Advocaten. Verder wou ik je vragen om een afrekening te maken met de urenspecificatie, aangezien ik een aantal voorschotfacturen had betaald.
(…)”
2.10. De Advocaten hebben de gevraagde gegevens op 2 november 2015 per post ontvangen.
2.11. In zijn e-mail van 3 december 2015 aan Klaagster schrijft Verweerder:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van zojuist, mail ik je hierbij (voor zover nog niet per post ontvangen) ook even het overzicht van de werkzaamheden.
Uitkomst daarvan is dat na aftrek van alle voorschotten er nog een kleine slotfactuur van € 278,85 overblijft. Wat mij betreft brengen we die laatste niet meer in rekening.
Bij deze nogmaals excuses voor het ongemak van de aanmaningen/sommatie.”
Het overzicht van de werkzaamheden, waaruit hierboven onder 2.7 al werd geciteerd, heet ‘Factuurspecificatie’. De specificatie bevat onder meer de kolommen ‘Medewerker’, ‘Mutatieomschrijving’, ‘Datum’, ‘Aantal’ en ‘Bedrag’. Bij in totaal 17,75 uur staat bij Mutatieomschrijving niets ingevuld. Voorbeelden van ingevulde mutatieomschrijvingen zijn:
- “div stukken”
- “C diversen”
- “overleg Verweerder”
- “C inz Restaurant B”
- “inz boekenonderzoek”
- “dossier”
- “Ovl C, vervolg, uitz div, tel Klaagster, J berek”
- “fisc advoc etc”
- “ovl C, dossier”
2.12. In totaal heeft het Belastingadvieskantoor Klaagster € 24.875 exclusief btw in rekening gebracht. Klaagster heeft hiervan € 17.500 exclusief btw betaald.
2.13. In haar e-mailbericht van 4 januari 2016 schrijft Klaagster aan Verweerder:
“Nog bedankt voor het overzicht. Ik ben me alleen rotgeschrokken van de hoogte van de facturen. Aangezien ik zelf het meeste werk heb gedaan voor de correspondentie van de vragenbrieven en de bezwaarbrief, vraag ik me echt af hoe ik op zo een verschrikkelijk hoog bedrag uitkom? Ik begrijp dat jullie je in moeten lezen en moeten schakelen etc., maar de hoogte van de facturen slaat werkelijk alles. Ik heb overleg gehad met mijn advocaat en hij zei gezien de correspondentie en de begeleiding van de gesprekken dat ik veel lager had uit moeten komen. De resultaten die jullie tot dusver hebben geboekt hadden volgens hem rond de EUR 4000,00 ex B.T.W uit moeten komen. Dus die zet ook zijn vraagtekens bij mijn betaalde voorschotten en de specificatie welke ik pas na 10 maanden heb ontvangen. Dus ik ging ervan uit dat ik zelfs geld terug zou krijgen.
Ik wil graag uitleg hierover, want ik zie dat jullie een opsplitsing maken van de werkzaamheden fiscale werkzaamheden en controle belastingdienst op dezelfde dag en die worden beiden gecharged. Dus ik zet echt vraagtekens bij de hoogte van de facturen. Ik begrijp dat als kantoor dat jullie uurtje factuurtje doen. Aangezien jullie hier meer dan 140 uren hier aan hebben besteed, vraag ik mij echt af of de kennis en kunde wel op één lijn staan met wat jullie vragen voor de dienstverlening. De facturen in jullie variant is in mijn optiek gewoon niet meer redelijk. In het overzicht staat dat ik jullie EUR 24875,00 heb voorgeschoten. Ik kan het hier niet mee eens zijn voor het werk dat is verricht.
Ik krijg nog steeds brieven binnen van jullie kantoor dat ik EUR 8923,75 moet betalen.
Graag jullie reactie, want dit is abnormaal in mijn opinie. Ik betaal mijn rekeningen graag voor dienstverlening, maar ik denk dat jullie die specificatie nog eens duidelijk onder de loep moeten nemen.”
2.14. Op 13 januari 2016 schrijft Klaagster in haar e-mail aan Verweerder:
“Vorige week heb ik u een email gestuurd om uitleg waarom de facturen zo hoog zijn geworden? Tot op heden heb ik nog geen reactie ontvangen.
Deze gang van zaken vind ik erg vervelend, omdat de kosten ruimschoots zijn overschreden. Waarom het zo lang heeft geduurd met de specificatie van 140 uren vind ik ook opmerkelijk. Moesten jullie vanaf het moment van mijn opzegging nog de uren schrijven? Ik geloof deze specificatie niet.
Ik ben op dit moment alles behalve tevreden met deze gang van zaken. En ik wil je vragen om toch naar die uren te kijken of dat uberhaupt wel klopt? De kosten van ruim EUR 20.000,00 is in mijn optiek niet in verhouding met de geboden dienstverlening.”
2.15. In zijn e-mail van 15 januari 2016 heeft Verweerder hierop gereageerd:
“Onze specificatie was een totaaloverzicht van alle uren die, voornamelijk door C en mij, gedurende het traject met de belastingdienst zijn gemaakt en welke in de voorschotnota’s zijn verwerkt. Deze uren waren dus al geschreven en gedeclareerd.
Hoewel de hoeveelheid uren gezien de omvang en tijdsduur van het traject ons niet onredelijk lijkt , zijn wij naar aanleiding van jouw berichten zeer zeker bereid om kritisch te kijken naar de verhouding tussen de gedeclareerde uren en de uitgevoerde dienstverlening, een nadere toelichting op de specificatie te geven en uiteraard daar waar nodig jou tegemoet te komen.
Komende week zullen we jou daarover nader informeren.”
2.16. In zijn e-mail van 4 februari 2016 vraagt Verweerder aan Klaagster of het past als hij de volgende dag contact met haar opneemt. Bij e-mail van 12 februari 2016 schrijft hij dat hij daaraan door een flinke griep geen gehoor heeft gegeven en vraagt hij:
“Past het jou aanstaande maandag dat ik contact met jou hierover opneem ?”
Klaagster heeft daarop geantwoord woensdag beschikbaar te zijn. Het contact heeft echter niet plaatsgevonden.
De e-mailcorrespondentie tussen de heer K en Klaagster naar aanleiding van openstaande facturen
2.17. De heer K heeft Klaagster op 16 maart 2016 bericht dat Verweerder wegens ziekte afwezig is en hij daarom het onderhanden werk van Verweerder overneemt. In de daaropvolgende e-mailwisseling heeft de heer K gezegd dat Klaagster met de uitdraai van de specificatie uit het urenregistratiesysteem de meest uitgebreide specificatie/toelichting heeft ontvangen op de in rekening gebrachte bedragen. Hij heeft daarbij gezegd dat in absolute zin flinke bedragen zijn gefactureerd, maar dat die bedragen in relatieve zin terecht zijn. Om enigszins het gevoel van Klaagster over de hoogte van de openstaande facturen in absolute zin weg te nemen, heeft de heer K voorgesteld een bedrag van € 1.500 te crediteren op de laatste factuur. Klaagster is hiermee niet akkoord gegaan.
3. De klacht
De Raad van Tucht vat de klachtonderdelen van Klaagster als volgt op: Verweerder heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de artikelen 1 (eer en waardigheid), 8 (deskundigheid), 12 (financiële consequenties) en 14 (declaratie) van het Reglement Beroepsuitoefening (RBU). Zij verwijt Verweerder het volgende:
1. Hij heeft nagelaten een duidelijke inschatting te maken van de te verwachten kosten en werkzaamheden. Een opdrachtbevestiging ontbreekt. Zowel tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden als bij het verzenden van de voorschotnota’s heeft hij ook geen informatie gegeven over de werkelijk bestede uren.
2. Zij is met de dienstverlening van Verweerder niet veel opgeschoten en zij is door hem financieel uitgekleed: de gefactureerde uren staan niet in redelijke verhouding tot de geboden dienstverlening. Verweerder was kennelijk niet in staat haar complexe dossier te begeleiden, mede gelet op zijn voorstel om met de Belastingdienst te schikken. Hij heeft haar te laat geadviseerd om naar een fiscaal advocaat te gaan en hij heeft verzuimd toestemming te vragen voor het hebben van veel overleg met collega’s op het gebied van ICT of strafrecht. Klaagster meent dat Verweerder zijn zorgplicht niet is nagekomen.
3. Verweerder heeft haar dossier na beëindiging van de opdracht niet correct afgehandeld, omdat:
• het te lang duurde voordat gevolg werd gegeven aan haar verzoek om de gegevens over te dragen aan haar nieuwe adviseur;
• het te lang duurde voordat ze de door haar gevraagde finale afrekening met urenspecificatie ontving;
• ze geen afdoende antwoord heeft gekregen op haar vraag om uitleg over de verstrekte urenspecificatie.
4. Het verweer
Verweerder betoogt dat hij zijn werkzaamheden in het dossier van Klaagster op een eerlijke, zorgvuldige en behoorlijke wijze heeft verricht, zich heeft gehouden aan wet- en regelgeving en zich heeft onthouden van al wat overigens in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur.
Hij licht toe dat met Klaagster geen budget is afgesproken. Vooraf was niet in redelijkheid in te schatten hoeveel uren met de opdracht gemoeid zouden zijn. De uren werden volgens Verweerder geregistreerd in een systeem waarmee niet te manipuleren valt. Uit de verstrekte urenspecificatie blijkt duidelijk welke uren wanneer en door wie zijn besteed aan het dossier en welke werkzaamheden het betreft, aldus Verweerder. De werkzaamheden betreffen (veel) meer dan de werkzaamheden die Klaagster noemt in haar klacht en in de correspondentie. Het betrof een complex en langlopend boekenonderzoek waarbij de Belastingdienst ernstige vermoedens jegens Klaagster uitte en sprake was van een kat-en-muisspel. Iedere volgende stap in het dossier moest zorgvuldig, goed voorbereid in samenspraak en weloverwogen plaatsvinden. Veel informatie van zowel Klaagster als de Belastingdienst moest schriftelijk en digitaal gescreend en beoordeeld worden, berekeningen moesten worden gemaakt en literatuur- en jurisprudentieonderzoek moest worden gedaan. Daarnaast moest veel geschakeld worden (telefonisch, per e-mail en in besprekingen op kantoor) met Klaagster en de Belastingdienst, maar ook met haar accountant en de betrokken notaris. Ook moest intern de nodige afstemming plaatsvinden, onder andere met een collega van het kantoor in L die veel ervaring heeft met dit type zaken.
Klaagster was aanvankelijk bereid om, in openheid en ter voorkoming van een strafrechtelijke vervolging, te komen tot een compromis met de Belastingdienst. Gaandeweg bleek zij daartoe steeds minder bereid, wat het traject heeft vertraagd en de houding en het optreden van de Belastingdienst verder heeft aangescherpt.
5. Beoordeling van de klacht
5.1. Klachtonderdeel 1: Verwachte werkzaamheden en kosten
5.1.1. Volgens artikel 12 van het RBU moet een NOB-lid bij het aanvaarden van een opdracht met zijn cliënt overleggen op welke wijze en voor welke tarieven hij zijn werkzaamheden zal verrichten. Daarnaast moet het lid bij het aanvaarden van de opdracht nagaan of zijn cliënt behoefte heeft aan een schatting van de totale kosten.
5.1.2. Een NOB-lid moet nagaan of een specifieke cliënt werkelijk begrijpt wat deze kan en mag verwachten van zijn dienstverlening en wat de kosten hiervan zullen zijn; de Raad van Tucht verwijst naar zijn uitspraak van 29 januari 2014, T 319. Bij een zeer ruime opdrachtomschrijving moet een NOB-lid tijdig en adequaat achterhalen wat de verwachtingen van zijn cliënt zijn; de Raad van Tucht verwijst naar zijn uitspraak van 29 juli 2015, T 327. Dit laatste geldt te meer als de overeenkomst van opdracht niet op schrift is gesteld en is afgesproken dat wordt gewerkt op basis van uren maal tarief.
5.1.3. Verweerder heeft bij het aanvaarden van de opdracht geen opdrachtbevestiging aan Klaagster gestuurd. Klaagster en Verweerder hebben bij aanvang van de opdracht afgesproken dat de heer C en hij haar zouden helpen bij het boekenonderzoek, dat zou worden gewerkt op basis van uren maal tarief en dat voorschotnota’s zouden worden verstuurd.
5.1.4. De Raad van Tucht acht aannemelijk dat Klaagster aan Verweerder bij het verstrekken van de opdracht heeft gevraagd om een inschatting van de kosten, dat zij dat verzoek kort na ontvangst van de eerste voorschotnota heeft herhaald en dat zij toen ook heeft gevraagd om een overzicht van de bestede uren. Verweerder heeft de stellingen van Klaagster hierover niet weersproken. Een inschatting van de kosten heeft Klaagster echter niet ontvangen, ook niet toen Verweerder op een later moment na bestuderen van het dossier en het gesprek met de Belastingdienst op 19 februari 2015 meer zicht moet hebben gehad op de te verwachten omvang van de werkzaamheden. Een overzicht van de bestede uren heeft Klaagster pas na beëindiging van de opdracht ontvangen.
5.1.5. De Raad van Tucht is van oordeel dat Verweerder onvoldoende heeft gedaan om Klaagster duidelijkheid te verschaffen over de verwachte te verrichten werkzaamheden. Op zichzelf is te begrijpen dat het bij een opdracht als deze lastig is om vooraf een goede inschatting te maken van de te verwachten werkzaamheden en de daarmee samenhangende kosten. Hij had hierop echter moeten terugkomen zodra hij meer zicht kreeg op de omvang van de werkzaamheden. Daarnaast had hij in een eerder stadium urenspecificaties moeten verstrekken. Dit klemt temeer, omdat Klaagster vooraf heeft gezegd dat haar budget niet oneindig is en door het uitblijven van de informatie van Verweerder in een situatie is terechtgekomen waarin zij naar het zich laat aanzien anders niet zou zijn terechtgekomen.
5.1.6. De Raad van Tucht acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond. Het optreden van Verweerder is in strijd met artikel 12 van het RBU. Hoewel de letterlijke tekst van dat artikel uitgaat van de situatie waarin wél een schatting van de kosten is gegeven, terwijl dat hier niet het geval is, slaat de Raad van Tucht in dit verband ook acht op de toelichting bij dit artikel. Daarin staat "Bij het aanvaarden van de opdracht gaat een lid na of de cliënt behoefte heeft aan een schatting van de totale kosten. Wanneer duidelijk wordt dat de geschatte kosten aanmerkelijk zullen worden overschreden is het van belang in overleg te treden met de cliënt, zodat deze kan bezien of hij bereid is de extra kosten te maken."
5.2. Klachtonderdeel 2: Facturen te hoog, dienstverlening onvoldoende en niet-tijdige koersverandering
5.2.1. De Raad van Tucht stelt bij de behandeling van het klachtonderdeel over de hoogte van de facturen het volgende voorop. De Raad van Tucht toetst terughoudend of het lid buitensporig heeft gedeclareerd. Daarbij geldt dat de hoogte van de factuur in verhouding moet staan tot de verrichte werkzaamheden; de Raad van Tucht verwijst naar zijn uitspraken van 24 november 2014, T 337 en 24 juni 2015, T 340.
5.2.2. De dossierstukken van de klachtprocedure geven maar beperkt inzicht in de precieze werkzaamheden die zijn verricht. Dat beperkte inzicht in combinatie met de in 5.2.1 genoemde terughoudende toets maakt dat de Raad van Tucht niet kan beoordelen of en in hoeverre de hoogte van de facturen niet in verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden. Meer specifiek heeft Klaagster gezegd dat Verweerder buitensporig veel tijd heeft besteed aan de beoordeling van haar conceptbrief van 31 augustus 2015 aan de Belastingdienst, hiervoor vermeld onder 2.7, waarbij zijn enige advies was om de laatste alinea niet op te nemen. Het enkele feit dat de brief slechts een paar pagina’s besloeg en de enige terugkoppeling was om de laatste alinea niet op te nemen, maakt niet dat de tijdsbesteding die blijkt uit de urenspecificatie onder 2.7 buitensporig is. Ook voor het overige komt de Raad van Tucht niet tot een andere conclusie.
5.2.3. Uit wat partijen schriftelijk en mondeling naar voren hebben gebracht, kan niet worden geconcludeerd dat Verweerder onvoldoende capaciteiten had om het dossier van Klaagster te begeleiden. Niet gebleken is dat Verweerder dan wel anderen binnen het Belastingadvieskantoor niet beschikten over de benodigde deskundigheid op het terrein van boekenonderzoeken bij horecagelegenheden. Uiteraard kan van mening worden verschild over de te volgen tactiek en wanneer vervolgens van tactiek zou moeten worden veranderd. De Raad van Tucht leidt uit het naar voren gebrachte af dat Verweerder op een afgewogen manier voor een benadering heeft gekozen. De Raad van Tucht ziet geen aanknopingspunten dat Verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet eerder te adviseren om over te stappen naar een (fiscaal) advocaat. Anders dan Klaagster meent hoeft een NOB-lid in de regel geen toestemming te vragen aan een cliënt voordat hij overleg pleegt met collega’s. Niet gesteld of gebleken is dat Klaagster Verweerder heeft meegedeeld dat haar voorafgaande toestemming nodig was voor dergelijk overleg.
5.2.4. Gelet op het bovenstaande slaagt klachtonderdeel 2 niet.
5.3. Klachtonderdeel 3: Inadequate dossierafhandeling na beëindiging van de opdracht
5.3.1. Na beëindiging van een opdracht behoort een NOB-lid, binnen de grenzen van het redelijke, mee te werken aan een fatsoenlijke dossieroverdracht. Klaagster heeft op 25 september 2015 verzocht om de gegevens over te dragen aan de Advocaten. Zonder opgaaf van reden heeft Verweerder niet op dit verzoek gereageerd. Pas na een herinnering hebben de Advocaten de gegevens op 2 november 2015 ontvangen. Gelet op het feit dat het hier gaat om een lopend boekenonderzoek met een strafrechtelijk element, acht de Raad van Tucht het tuchtrechtelijk laakbaar dat de gegevens pas zo laat zijn verstrekt.
5.3.2. Op grond van artikel 14, tweede lid, van het RBU moet een lid op verzoek van de cliënt een specificatie van de declaratie verstrekken. Uit de specificatie moet opgemaakt kunnen worden hoeveel uren voor welke werkzaamheden in rekening zijn gebracht. Desgevraagd moet ook duidelijk worden gemaakt door wie de werkzaamheden zijn verricht en tegen welk tarief. De Raad van Tucht acht aannemelijk dat Klaagster kort na ontvangst van de eerste voorschotnota heeft gevraagd om een urenspecificatie. Bij beëindiging van de opdracht op 25 september 2015 heeft zij dit verzoek herhaald. Op 3 december 2015 heeft zij de urenspecificatie ontvangen. De Raad van Tucht is met Klaagster van mening dat dit te lang heeft geduurd. Verweerder heeft hiervoor geen geldige reden aangevoerd.
5.3.3. Indien een cliënt vraagt om een nadere uitleg over het aantal bestede uren en de hoogte van de facturen moet een NOB-lid die nadere uitleg geven. Het uitblijven van die nadere uitleg is alleen dan niet tuchtrechtelijk laakbaar als uit de verstrekte facturen en specificaties voldoende blijkt waaraan de uren zijn besteed. Wanneer bij het begin van een opdracht duidelijkheid bestaat over de (omvang van de) opdracht en de verwachtingen over en weer zou een summiere en op sommige punten zelfs vage urenspecificatie wellicht door de beugel kunnen. Wanneer die duidelijkheid vooraf er niet is of beperkt aanwezig is, heeft een cliënt in ieder geval recht op een voor die cliënt begrijpelijke specificatie, zodat de cliënt zich een beeld kan vormen over de redelijkheid van de bestede tijd. Daarbij is een NOB-lid ook verantwoordelijk voor gedragingen van anderen die in zijn dossier werkzaam zijn. Dat een bepaalde werkwijze kantoorbeleid is, ontslaat een NOB-lid niet van zijn verplichtingen te werken overeenkomstig het RBU.
Uit wat partijen schriftelijk en mondeling naar voren hebben gebracht, concludeert de Raad van Tucht dat een nadere inhoudelijke uitleg over het aantal bestede uren en de hoogte van de facturen is uitgebleven, hoewel Klaagster daarom na het beëindigen van de opdracht herhaaldelijk heeft gevraagd. In dit geval bestond onduidelijkheid over de te verwachten inhoud van de werkzaamheden. Dan volstaat de verstrekte urenspecificatie, waarvoor Verweerder verantwoordelijk was, niet. Het is niet acceptabel dat bij in totaal 17,75 uur bij "Mutatieomschrijving" niets is ingevuld. De in 2.7 en 2.11 opgenomen voorbeelden van mutatieomschrijvingen geven zonder nadere toelichting ook niet voldoende informatie welke werkzaamheden zijn verricht. Daarbij springen vooral aanduidingen als "div[erse] stukken" en "dossier" in het oog. Dat is nietszeggend. Onder 2.11 heeft de Raad van Tucht vanzelfsprekend die aanduidingen opgenomen die vaag zijn, terwijl er ook andere, duidelijkere, aanduidingen in het omvangrijke overzicht zijn opgenomen. Daarmee wil de Raad van Tucht Verweerder niet tekort doen, maar de conclusie is wel dat voor een te groot aantal uren de aanduiding te vaag is om de benodigde duidelijkheid te verschaffen die een cliënt mag verwachten.
Omdat uit de verstrekte urenspecificatie niet voldoende blijkt aan welke werkzaamheden de uren zijn besteed had Verweerder daarover op het verzoek van Klaagster meer duidelijkheid moeten verschaffen. Op 15 januari 2016 heeft Verweerder Klaagster ook toegezegd een nadere toelichting op de specificatie te geven hiervoor genoemd onder 2.15. Die nadere toelichting is echter uitgebleven. Feitelijk heeft dit naar het zich laat aanzien te maken met de afwezigheid op kantoor van Verweerder door ziekte en met de aanloop naar dat ziekteverzuim. Behalve bij een acute en zeer ernstige noodsituatie waarin niets kan worden gevergd van een belastingadviseur, had Verweerder zijn toenmalige collega's voorafgaande aan of tijdens zijn ziekteverzuim moeten instrueren over de noodzaak een nadere toelichting te geven op de urenspecificatie van Klaagster. Verweerder heeft niet gesteld dat sprake was van zo'n acute en zeer ernstige noodsituatie dat hij kort gezegd niets meer aan overdracht kon doen. Instructies over de bedoelde toelichting aan zijn collega's heeft hij, voor zover de Raad van Tucht heeft weten te achterhalen, niet gegeven. De Raad van Tucht acht dit nalaten daarom onjuist. De Raad van Tucht beklemtoont dat dit oordeel zich beperkt tot het voorwerp van deze klachtprocedure, te weten het handelen en nalaten van Verweerder. In de eerste plaats gaat deze klachtprocedure niet over de heer K, die het dossier van Klaagster na het uitvallen van Verweerder heeft overgenomen. In de tweede plaats heeft de Raad van Tucht over de vraag of in het civielrechtelijke geding dat Klaagster heeft lopen de rekening in geval van toewijzing van de vordering letterlijk en figuurlijk bij Verweerder of bij zijn voormalige kantoor terecht hoort te komen, geen zeggenschap en daarover laat hij zich dus ook niet uit.
5.3.4. Klachtonderdeel 3 slaagt in al zijn subonderdelen. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 14 van het RBU.
5.4. Op te leggen maatregel
De Raad van Tucht realiseert zich dat het tuchtrechtelijk laakbare handelen van Verweerder voor een deel is veroorzaakt door het volgen van het beleid van de organisatie waarvoor hij werkzaam was. Het volgen van het kantoorbeleid moet echter, zoals ook hiervoor uiteengezet, worden toegerekend aan het NOB-lid, in dit geval aan Verweerder. Omdat sprake is van een cumulatie van factoren, waardoor Klaagster in onzekerheid is gelaten over haar positie, terwijl zij wel om specificaties heeft gevraagd, acht de Raad van Tucht een schriftelijke berisping op haar plaats.
6. Beslissing
De Raad van Tucht verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond en klachtonderdeel 2 ongegrond en legt Verweerder een schriftelijke berisping op.
De beslissing is genomen door de heren mr. drs. D.A. Verburg, mr. F.M.M. Duynstee en mr. J.J. Kluft, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 13 december 2016 in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. M.M. Breij als griffier.
De schriftelijke weergave van de beslissing dat wil zeggen de uitspraak als bedoeld in het Reglement Tuchtzaken is door voorzitter en griffier ondertekend op 30 januari 2017.