U bent hier
Uitspraak van Raad van Tucht van 27 oktober 1995 (T95/97)
Uitspraak van Raad van Tucht van 27 oktober 1995 (T95/97)
Voorzitter: Poelmann
Leden: Bouman en Geraads
Griffier: Niessen
- Plicht om zorgvuldig om te gaan met post bestemd voor oud-collega
- Verantwoordelijkheid voor werkzaamheden van secretaresse
- Klacht gegrond
- Schriftelijke waarschuwing
De feiten
Voorheen werkten Klager en Verweerder als belastingadviseur samen; zij voerden kantoor in het pand A-straat 11 te Z. De tussen partijen bestaande maatschap werd op 1 april 1992 ontbonden; vanaf die datum voerde Klager zijn praktijk op het adres A-straat 15 te Z.
De adreswijziging die Klager aan de PTT zond, resulteerde erin dat aanvankelijk alle post voor die voor de voormalige maatschap XY bestemd was, op het kantoor A-straat 15 werd bezorgd, waarna Klager de voor Verweerder bestemde post naar nr. 11 bracht of liet brengen. Na enkele dagen werd hieraan door ingrijpen van Verweerder een eind gemaakt, waarop alle voor de voormalige maatschap bestemde post weer op nr. 11 werd bezorgd. Verweerder sprak met zijn secretaresse, die vóór 1 april 1992 de gezamenlijke secretaresse van Klager en Verweerder was, af dat zij de voor Klager bestemde poststukken op diens kantooradres zou bezorgen. Na enkele maanden kwam er zelden of nooit meer post voor Verweerder op het adres nr. 11.
Met ingang van 1 april 1993 verplaatste Klager zijn kantoor naar Q; op die datum werd het bord met de aanduiding van zijn praktijk verwijderd van de geven van A-straat nr. 15. Verweerder was van het vertrek van Klager uit het pand nr. 15 op de hoogte, maar vond daarin geen aanleiding tot een nieuwe instructie aan zijn secretaresse.
Een brief gedagtekend 31 maart 1994 werd door de Belastingdienst, eenheid P, gericht aan XY, A-straat 11 te Z., en had betrekking op C, een cliënt van Klager. De inspecteur vraagt geadresseerde om een reactie binnen vier weken.
Bij gesloten enveloppe kon niet worden vastgesteld op welke cliënt de brief betrekking had, en zodoende evenmin of deze voor Klager dan wel voor Verweerder bestemd was.
De brief is niet aan Klager doorgezonden. Klager verneemt pas veel later, in een gesprek met de desbetreffende belastingambtenaar, van het bestaan van dit stuk. Op zijn verzoek ontvangt hij op 3 februari 1995 een kopie, blijkens welke op de brief in kapitalen is geschreven: VERTROKKEN. Daarnaast is door een ambtenaar van de Belastingdienst, na retourontvangst van de brief, geschreven: “is dit de enige reactie die een gerenommeerd kantoor invalt?” Nog op 3 februari 1995 zendt Klager een brief aan Verweerder waarin hij zijn ongenoegen uit over de wijze van behandeling van de brief en verzoekt om uitleg dienaangaande. In een brief van 10 februari 1995 van Verweerder’s advocaat gaat deze niet direct in op evengemelde aangelegenheid, maar verzoekt bij Klager wel om deugdelijke adreswijzigingen te verzenden en eventueel voor hem bestemde post ten kantore van zijn cliënt te komen ophalen.
Beoordeling van de klacht
De eer en waardigheid van het beroep vergen dat een belastingadviseur bij de uitoefening van zijn beroep op zorgvuldige wijze omgaat met de belangen van daarbij betrokken personen in het algemeen, en met die van zijn cliënten en oud-cliënten in het bijzonder.
Als regel geldt voorts dat een belastingadviseur die lid is van de Orde tuchtrechtelijk verantwoordelijkheid draagt voor de werkzaamheden die andere, onder gezag staande personen te verrichten.
Vaststaat dat een voor Klager bestemde brief was bezorgd op het adres van Verweerder’s kantoor, Klager niet heeft bereikt, niettegenstaande de omstandigheid dat reeds uit het feit dat deze van de fiscus afkomstig was, bleek dat de brief voor de betreffende cliënt van Klager en van Verweerder’s voormalige maatschap niet zonder belang kon zijn.
De feiten geven, gezien in het licht van het onder 2.1 genoemde belang blijk van een onzorgvuldigheid welke gelet op de in 1.1 genoemde regel aan Verweerder kan worden verweten.
Aan de onder 2.2 getrokken conclusie doet niet af het verweer dat Verweerder geen kennis zou hebben genomen van de bewuste brief en dat vermoedelijk diens secretaresse voor de verwerking daarvan zou hebben zorg gedragen. Gelet op de onder 1.2 weergegeven regel is immers ook in dat geval Verweerder tuchtrechtelijk aansprakelijk voor het voorgevallene, temeer nu deze nadat hem van Klager’s verhuizing was gebleken, zijn secretaresse niet nader had geïnstrueerd.
De Raad hecht eraan ten overvloede en amtshalve op te merken dat, zo Verweerder’s veronderstelling dat de brief na opening is bezorgd op het adres A-straat 15 juist is, zulks een schending van de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 8 van het Reglement Beroepsuitoefening oplevert.
(Volgt gegrondverklaring en opleggen van maatregel van schriftelijke waarschuwing)