U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 28 maart 2014 (T 322)

28 maart 2014

Uitspraak Raad van Tucht 28 maart 2014 (T 322)

 

Voorzitter: mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser
Leden: mr. F.M.M. Duynstee en drs. J.N.P. Grimbergen
Griffier: mevrouw mr. drs. M.M. Breij

 

  • Klagers ontvankelijk, nu niet is gesteld en ook niet is gebleken dat Verweerder door late indiening klacht in zijn rechtszekerheid danwel zijn verdediging is geschaad;
  • marginale toetsing hoogte facturen;
  • omissie medewerker toerekenbaar aan lid.

 

Gewezen op de klacht van Klager 1 en Klager 2, hierna (gezamenlijk) te noemen Klagers,

tegen

Verweerder, werkzaam bij het Belastingadvieskantoor.


1. De loop van het geding

De klacht, gericht tegen Verweerder, is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 30 juli 2013. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klagers hebben gerepliceerd. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om een conclusie van dupliek in te dienen.

Ter zitting van de Raad van Tucht op 7 februari 2014 te Amsterdam zijn verschenen en gehoord Klagers, vergezeld door de heer X, alsmede Verweerder.


2. De feiten

2.1. Gelet op hetgeen door partijen schriftelijk is verhandeld en ter zitting mondeling is toegelicht, merkt de Raad van Tucht voor het onderhavige geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

2.2.1. Klager 1 is houder van alle certificaten van aandelen in Y BV. Klager 1 is zowel privé als met Y BV in 2002 cliënt geworden bij het Belastingadvieskantoor. Verweerder trad namens het Belastingadvieskantoor op als (fiscale) relatiedrager. De reguliere werkzaamheden bestonden uit het voeren van de administratie, het samenstellen van de jaarrekening, het verzorgen van de aangifte vennootschapsbelasting, de salarisadministratie en de aangifte inkomstenbelasting.

2.2.2. De cliëntrelatie is van de zijde van het Belastingadvieskantoor opgezegd bij brief van 16 september 2008 aan Y BV:

“Hierbij delen we je mee dat wij na uitgebreid overleg hebben besloten onze werkzaamheden voor Y BV, de maatschap (…), alsmede voor jou in privé, te beëindigen. De reden is, dat afgesproken betalingsregelingen en jouw toezeggingen dat deze stipt op tijd betaald zullen worden, helaas niet worden nagekomen. Ook na diverse aanmaningen en daarop volgende toezeggingen, dat geld wordt overgemaakt, geeft onze bankrekening nog steeds geen bijschrijving van jou te zien. Wij zijn derhalve genoodzaakt, onze vordering uit handen te geven. (…) Na volledige betaling van onze vorderingen willen we op jouw verzoek in overweging nemen om de relatie weer op te vatten. Een kopie van dit schrijven sturen wij naar Klager 2.”

2.2.3. Voor de werkzaamheden in de periode dat Y BV cliënt was bij het Belastingadvieskantoor is haar voor een bedrag van in totaal € 125.171,49 gefactureerd.

2.2.4. Op 3 juni 2008 is een loonbelasting boekenonderzoek bij Y BV aangekondigd. In het rapport van dit boekenonderzoek d.d. 20 oktober 2008 staat onder meer:
                  
“7 Privé gebruik auto

De onderneming had vanaf 25 maart 2006 de beschikking over de volgende bedrijfsauto (…). De inhoudingsplichtige heeft aan haar directeur (…) een personenauto ter beschikking gesteld. Bij het samenstellen van de jaarrekening in 2006 kwam de accountant in 2008 tot de ontdekking dat de Volvo, welke in eerste instantie privé was aangekocht later op naam van de BV is gezet. Op de loonstaat van Klager 1 werd geen rekening gehouden met de verplichte fiscale bijtelling. In 2006 en 2007 had de adviseur (…) € 1224,80 per maand als loon in natura in de loonadministratie moeten verwerken.

(…)

Over de correcties bij punt (…) 7 (…) ben ik voornemens naast de naheffingsaanslag een vergrijpboete op te leggen (…). De vergrijpboete bedraagt 25%. (…)

(…)

In verband met het niet aangeven van het privé gebruik auto in de loonadministratie in de jaren 2006 en 2007 werd volgens mijn berekeningen in totaal € 11.774 te weinig aangegeven. Met Verweerder heb ik afgesproken dat dit bedrag op Klager 1 zal worden verhaald in 2008 middels verrekening in rekening-courant. Mocht verhaal achterwege blijven dan is er in 2008 sprake van een netto loonbestanddeel waarover loonheffingen verschuldigd zijn.

(…).”

2.2.5. Over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 1 januari 2005 is aan Y BV op 12 december 2008 een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd, alsmede een boete. Over de tijdvakken 2006 en 2007 zijn op 15 november 2010 aan Y BV naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd.

2.3. Klager 2 is in 2006 cliënt geworden bij het Belastingadvieskantoor. Verweerder werd zijn relatiedrager. De werkzaamheden voor Klager 2 bestonden uit het controleren van reeds ingediende aangiften inkomstenbelasting en het verzorgen van de aangifte inkomstenbelasting.

2.4.1. Klagers hebben gezamenlijk onroerend goed in eigendom voor de verhuur. Het Belastingadvieskantoor heeft in verband met dit onroerend goed in totaal voor een bedrag van € 24.578,50 gefactureerd aan ‘maatschap (…)’.

2.4.2. Bij brief van 5 december 2005 betreffende “afwikkeling aangiftes Klager 1” schrijft Verweerder aangaande het onroerend goed aan de fiscus:

“Hierbij doe ik (…) toekomen ons voorstel van afwikkeling.
Het voorstel houdt in dat er in het jaar 2000 sprake is van een volledige staking van de onderneming, waardoor er een stakingswinst wordt gerealiseerd door Klager 1 van de helft van het verschil tussen de werkelijke waarde van het pand A ad f [bedrag] minus de boekwaarde ad f [bedrag], ofwel f [bedrag].
Zou u vervolgens voor afwikkeling, conform bovenstaande, zorg kunnen dragen?
(…)”

2.4.3. Een bij het Belastingadvieskantoor werkzame accountant heeft in een e-mail van 9 maart 2011 aan het door haar ingeschakelde incassobureau wat betreft het pand A opgemerkt:

“(…) dat dit pand vanouds als ondernemingspand verwerkt was in de onderneming. Het pand A was voor Klager 1 altijd als ondernemingsvermogen voor de inkomstenbelasting geëtiketteerd. Door onze bemoeienis is deze onroerende zaak per 2000 ( zie brief aan belastingdienst 5 december 2005) naar privé gebracht, waardoor vanaf die datum deze onroerende zaak voor Klager 1 de inkomstenbelasting in box 3 valt. Dit is overigens besproken met Klager 1.”

2.5. Na beëindiging van de cliëntrelatie hebben diverse civielrechtelijke procedures plaatsgevonden tussen het Belastingadvieskantoor enerzijds en Klager 1, Klager 2 danwel Y BV anderzijds.


3. De klacht

Ter zitting hebben Klagers verduidelijkt dat zij Verweerder verwijten dat hij:
- onbetamelijk hoge facturen heeft verzonden;
- nalatig heeft gehandeld, bestaande uit het leveren van ondeugdelijk werk dat heeft geleid tot schade voor Klager 1 en Y BV, hetgeen zichtbaar is in het rapport van het boekenonderzoek van de fiscus.


4. Het verweer

Verweerder stelt dat de (hoogte van de) facturen door Klagers niet ter discussie zijn gesteld tot het moment dat het Belastingadvieskantoor een incassoprocedure startte. De werkzaamheden zijn door het Belastingadvieskantoor goed en zorgvuldig uitgevoerd en Klager 1 heeft daarover nooit klachten geuit. Klager 2 heeft bij de Rechtbank aangegeven dat er inhoudelijk geen klachten waren over het werk van het Belastingadvieskantoor.

Verweerder erkent dat de loonafdeling een onjuiste loonopgave aan de belastingdienst heeft gedaan, maar dat de oorzaak daarvan is dat Klager 1 in 2006 met betrekking tot de auto van de zaak onjuiste informatie heeft verstrekt. Daarnaast is een aantal correcties in de loonheffing het gevolg van het feit dat een aantal aangiften niet is ingediend en betaald.
Het pand A was voor de inkomstenbelasting ondernemingsvermogen voor Klager 1. Het pand is in overleg met Klager 1 overgebracht naar privé en maakt per 1 januari 2001 deel uit van het box 3-vermogen van Klager 1.
De door Klagers overgelegde administratie was niet deugdelijk. Dit had extra (advies)kosten tot gevolg.


5. Beoordeling van de klacht

5.1. Ontvankelijkheid
De cliëntrelatie tussen het Belastingadvieskantoor en Klagers is bij brief van 16 september 2008 beëindigd. De klacht over het handelen dan wel nalaten van Verweerder gedurende het bestaan van de cliëntrelatie is door de Raad van Tucht ontvangen op 30 juli 2013. Nu Verweerder evenwel niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat hij hierdoor is aangetast in zijn rechtszekerheid danwel in zijn verdediging is geschaad, zal de Raad van Tucht niet overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring van Klagers.

5.2. Hoogte van de facturen
De hoogte van de facturen kan door de Raad van Tucht slechts marginaal worden getoetst. Niet aannemelijk is geworden dat de gefactureerde bedragen in geen verhouding staan tot de verrichte werkzaamheden. Klagers hebben voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat door het Belastingadvieskantoor dubbel is gefactureerd. De klacht is in zoverre niet gegrond.

5.3. Ondeugdelijkheid van het werk van Verweerder

5.3.1. Auto van de zaak
De Raad van Tucht is met partijen van oordeel dat het niet verwerken van de auto van de zaak in de loonopgave(n) een omissie is van de medewerker van de salarisafdeling. Die omissie is, nu die salarismedewerker geen lid was van de NOB, toerekenbaar aan Verweerder, onder wiens verantwoordelijkheid zij werkte. Gezien de omstandigheden van het geval en hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd is de omissie onvoldoende verwijtbaar om als klachtwaardige gedraging te kunnen worden aangemerkt.

5.3.2. Voor het overige is tegenover de betwisting door Verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Verweerder ondeugdelijk werk heeft geleverd, nalatig is geweest, dan wel anderszins klachtwaardig heeft gehandeld.


6. Beslissing

De Raad acht de klacht ongegrond.

De beslissing is genomen door mevrouw mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. F.M.M. Duynstee en drs. J.N.P. Grimbergen, respectievelijk voorzitter en leden van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 7 februari 2014 in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. M.M. Breij als griffier.

De schriftelijke weergave van de beslissing – vormende de uitspraak als bedoeld in het Reglement Tuchtzaken – is door voorzitter en griffier ondertekend op 28 maart 2014.