U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 14 augustus 2007 (T 244)

14 augustus 2007

Uitspraak Raad van Tucht 06/244

Voorzitter: Poelmann
Leden: Bruin en Sanders
Griffier: Lokerse

* onjuiste advisering overdrachtsbelasting
* onjuiste afschrijvingen
* hoge declaraties

De feiten
Verweerders zijn verbonden aan IC, een accountants- en belastingadvieskantoor. De werkzaamheden waar de klachten zich op richten betreffen werkzaamheden ten behoeve van S B.V. en S 2 B.V. alsmede de hoogte van de aan alle klagers gezonden facturen.

De werkzaamheden van IC ten behoeve van Klagers omvatten zowel reguliere werkzaamheden als het doen van aangiftes inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting en het opstellen van jaarstukken, als meer bijzondere werkzaamheden, zoals het voeren van besprekingen met de belastingdienst.

Aan IC is tevens verbonden de heer K. Ook K heeft werkzaamheden voor Klagers verricht. Tegen hem is eveneens een tuchtrechtelijke procedure gaande.

Klagers en Verweerders zijn in een civielrechtelijke procedure verwikkeld met betrekking tot door Klager onbetaald gelaten facturen.

De klacht
Uit het klachtschrift en het ter zitting gestelde zijn 5 klachten te herleiden.

a. Verweerders hebben Klager onjuist geadviseerd omtrent de belastingheffing bij overdracht van aandelen in een onroerend goed B.V. Deze aandelen werden gekocht door S B.V. Klagers stellen dat Verweerders hebben aangegeven dat de overdracht van de aandelen zonder heffing van overdrachtsbelasting zou kunnen plaatsvinden. Dit bleek echter niet het geval. Klagers werden geconfronteerd met een aanzienlijke naheffingsaanslag.
b. Verweerders hebben verzuimd de suppletie-aangiften BTW van S B.V. tijdig in te dienen. De suppletie-aangiften hingen samen met de herzieningsregeling. In september 2005 kon men tot de conclusie komen dat suppletieaangiften gedaan moesten worden. Dit is pas op 1 december 2005 gedaan. Klagers erkennen ter zitting dat nimmer opdracht is verstrekt tot het verzorgen van de BTW-aangiften, maar stellen dat Verweerders eigener beweging toezicht hadden dienen te houden op de aangiftes welke werden ingediend door Klagers zelf.
c. De heer G heeft verzuimd aangifte te doen van een hem bekende balansschuld van S2 B.V. Klagers achten het bijzonder vreemd dat een balanspost in de jaarrekening wordt opgenomen zonder dat de achtergrond hiervan duidelijk is.
d. Verweerders hebben in de aangiften vennootschapsbelasting en de jaarrekening van S B.V. afschrijvingen verwerkt welke achteraf niet juist bleken. Het betreft een samengestelde post op de balans, bestaande uit zowel gebouwen als grond. Het afschrijvingspercentage op het geheel was 3%. Klagers stellen dat Verweerders hadden moeten weten dat men op grond niet mag afschrijven.
e. Tenslotte stellen alle Klagers dat de werkzaamheden van Verweerders tot extreem hoge declaraties hebben geleid. Er zijn volgens Klagers vele onnodige handelingen verricht, zoals de voortgaande onderhandelingen terwijl de fiscus  niet schikkingsbereid was. Ter zitting nemen Klagers het standpunt in dat de onderhandelingen tussen Verweerders en de fiscus niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, omdat de fiscus weigerde toe te lichten waarop de aanslagen waren gebaseerd. Klagers achten in ieder geval één declaratie te laat verzonden.

Beoordeling van de klacht
Met betrekking tot de klacht ten aanzien van het onjuiste advies inzake overdrachtsbelasting acht de Raad het op geen enkele wijze door Klagers aannemelijk gemaakt dat men Verweerder om uitgebreid advies heeft gevraagd. Ter zitting is komen vast te staan dat door Klagers niet de voor het geven van een advies door Verweerder benodigde stukken zijn gestuurd. De Raad acht het niet aannemelijk dat het telefonisch door Verweerder gegeven advies specifiek was toegesneden op de situatie van Klagers. Er kan derhalve geen sprake geweest zijn van een  advies, laat staan een onjuist advies. Deze klacht is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van de klacht omtrent de suppletie-aangiften is niet aannemelijk geworden dat aan Verweerder opdracht was verstrekt tot het doen van BTW-aangiften. Het doen van suppletie-aangiften binnen 5 weken nadat  de jaarstukken door K waren opgemaakt  acht de Raad niet klachtwaardig. Dat in de tussentijd door de fiscus een onderzoek werd aangekondigd, maakt dit niet anders. Ook is niet gebleken dat ooit aan Verweerder is opgedragen om toezicht te houden op het doen van BTW-aangiften door personeel van Klagers. Niet valt in te zien dat Verweerder zonder een daartoe strekkende opdracht van Klagers deze werkzaamheden zou moeten verrichten. Ook deze klacht is ongegrond.

De klacht omtrent het opnemen van een onjuiste balanspost in de jaarstukken en aangiften acht de Raad eveneens ongegrond. Klagers wisten dat de balanspost betrekking had op ten tijde van de overdracht van de aandelen nog af te dragen BTW. Dat Klagers de BTW niet hebben afgedragen kan niet aan Verweerder worden toegerekend. Verweerder had immers geen opdracht van Klagers de BTW-aangiften te verzorgen. Dat K bij gebrek aan nadere inlichtingen deze post in de jaarstukken heeft overgenomen levert in ieder geval geen handeling op die aan Verweerder tuchtrechtelijk kan worden toegerekend.

De Raad is niet gebleken van de onjuistheid van de door Verweerders gehanteerde methode van afschrijven op het moment van het opmaken van de jaarstukken danwel doen van aangifte. Inmiddels acht men een splitsing van gebouwen en grond en dan een hogere afschrijving op de gebouwen een juistere methode. Dit brengt echter niet met zich mee dat de aangifte zoals deze destijds is gedaan onjuist was. Het hanteren van een dergelijke afschrijvingsmethode acht de Raad niet klachtwaardig, daarbij in aanmerking nemend dat Klagers deze methode op dit moment zelf nog verdedigen in de inmiddels aanhangige procedure bij de rechtbank. Ook deze klacht is dus ongegrond.

Hetzelfde geldt voor de klachten omtrent de declaraties. Het standpunt van Klagers dat er onnodige handelingen zijn verricht omdat de fiscus niet schikkingsbereid zou zijn dient te worden verworpen. Uit de verlaging van de aanslag van 5 miljoen gulden naar € 500.000 plus het schrappen van de verliescompensatie blijkt wel degelijk een schikkingsbereidheid bij de fiscus. Ook de stelling van Klagers dat de fiscus niet heeft willen aangeven waarop de aanslagen waren gebaseerd dient te worden verworpen. Uit de stukken blijkt dat op 13 januari 2005 conceptrapporten voorhanden waren waaruit de geschilpunten voldoende duidelijk waren af te leiden.

Met betrekking tot de late declaratie acht de Raad het van belang dat er tussendoor besprekingen zijn geweest met Klagers waarin de omvang van de declaraties aan de orde is gesteld.  De Raad acht het ongeloofwaardig dat Klagers zich niet zouden hebben gerealiseerd dat de verdergaande besprekingen met de fiscus, waarbij Klagers overigens steeds aanwezig zijn geweest, zouden leiden tot aanvullende declaraties. Tenslotte acht de Raad de declaraties van Verweerders - marginaal toetsend - en gelet op de omvang van de werkzaamheden, het belang en het gehanteerde uurtarief geenszins exorbitant hoog. Ook deze klacht is dus ongegrond.

(volgt ongegrondverklaring van de klacht)