U bent hier

Uitspraak Raad van Tucht 2 oktober 2006 (T 239)

02 oktober 2006

Uitspraak Raad Van Tucht  2 oktober 2006 (06/239)
Voorzitter: Van der Wind
Leden: Van der Meer en Doeve
Griffier: Van Rijn

* dreiging met verstrekken info FIOD
* weigering inzage verlenen bankgegevens

De feiten
Klaagster en haar broer hebben een conflict met betrekking tot de erfenis van hun vader (tot zijn dood woonachtig in België), waarvan Klaagster als beheerder en verdeler is aangewezen. De broer vermoedt dat grote bedragen van bankrekeningen van zijn vader zijn opgenomen vóór zijn overlijden en dat deze bedragen buiten de erfenis zijn gehouden. Hierover was hij voornemens de FIOD te informeren. In dat kader heeft hij contact opgenomen met Verweerder. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan een brief aan Klaagster toegezonden, met als bijlage de door de broer opgestelde concept-brief aan de FIOD, waarin hij schrijft dat hij vooralsnog de broer ervan heeft weten te weerhouden om de FIOD te informeren en dat een en ander wellicht zou kunnen worden voorkomen indien zij “zou komen met een aanvaardbare en volledige verklaring voor een aantal zaken.” Daarnaast heeft Verweerder op verzoek van de broer een aantal bankstukken van de vader ingezien. Hij schrijft in een brief aan de broer in dat verband dat voor in totaal € 500.000 aan kasopnamen zijn gedaan, waarvoor hij, mede omdat hij geen volledig inzicht heeft in de vermogenstoestand van de vader, geen verklaring heeft kunnen vinden.
Aan Verweerder is gevraagd of hij de betreffende brieven wil intrekken.

De klacht
Klaagster stelt dat Verweerder heeft gehandeld in strijd met de eer en waardigheid van het beroep. Met name stelt ze dat Verweerder in bovengenoemde brieven haar ten onrechte en zonder enige onderbouwing heeft beschuldigd van onregelmatigheden en dat zij zich bedreigd voelde door de brieven. Daarnaast stelt ze dat de brieven een belemmering vormen in een gerechtelijke procedure in België die er onder meer toe strekt kwijting te krijgen voor het beheer en de verdeling van de nalatenschap van de vader. Deze procedure diende in maart 2004 voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt. Klaagster stelt dat Verweerder de bankstukken van haar vader niet wil overleggen en ook de brieven niet wil intrekken ondanks verzoeken daartoe.

Beoordeling van de klacht
Verweerder heeft gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk is, gezien het tijdsverloop van ruim vier jaar sinds de brieven. Klaagster heeft echter haar klachten niet ingediend naar aanleiding van de brieven op zich, doch naar aanleiding van de invloed die die brieven hebben gekregen in de procedure betreffende de kwijting inzake de erfenis. Tussen het indienen van de klacht en de aanleiding daarvoor zijn maximaal twee jaar en één maand verlopen, zodat de klacht ontvankelijk is.
Uit de brieven van Verweerder blijkt dat Verweerder Klaagster niet heeft beschuldigd van onregelmatigheden, doch juist dat Verweerder heeft getracht een oplossing te vinden voor het tussen Klaagster en haar broer ontstane conflict, zonder direct de zijde van de broer te kiezen. Het enkele bijvoegen van de brief aan de FIOD leidt niet tot een ander oordeel. Voorts miskent Klaagster dat Verweerder de van de broer ontvangen bankstukken ingevolge artikel 8 van het Reglement Beroepsuitoefening van de NOB niet zonder toestemming van de broer aan haar mag verstrekken.
Niet gebleken is dat de brieven een belemmering vormen in de Belgische procedure, nu Klaagster daarover geen stukken heeft ingebracht. Indien dat wel het geval was geweest, zouden de brieven niet behoeven worden ingetrokken, nu inhoud daarvan overeenstemt met hetgeen een goed belastingadviseur in de uitoefening van zijn beroep mocht schrijven.

(volgt ongegrond verklaring van de klacht).