U bent hier
Uitspraak Raad van Beroep van 13 april 2000
Voorzitter: Franken
Leden: Van Delden, Savelbergh
Griffier: Lubbers
- Geen tuchtrechtspraak in twee feitelijke instanties
- Beperkte toetsing door Raad van Beroep
- Ontvankelijkheid van Klager
- Klachten tegen feitelijke oordelen
- Eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur (art. 2 Reglement Beroepsuitoefening NOB)
- Zelfstandigheid als belastingadviseur (art. 9 Reglement Beroepsuitoefening NOB)
X, NOB-lid, wordt door Klager ervan beschuldigd in strijd te hebben gehandeld met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur. Voorts heeft Klager zich op het standpunt gesteld dat X zijn zelfstandigheid als belastingadviseur onvoldoende heeft betracht. De Raad van Tucht heeft deze klachten ongegrond verklaard. Klager heeft tegen deze uitspraak beroep aangetekend. In de procedure bij de Raad van Beroep stelt X zich op het standpunt dat Klager in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat hij slechts grieven aanvoert tegen feitelijke oordelen van de Raad van Tucht. Klager stelt dat de NOB is gehouden ervoor zorg te dragen dat de behandeling van tuchtzaken in twee feitelijke instanties plaatsvindt en betoogt dat ook de Raad van Beroep de zaak in volle omvang dient te onderzoeken.
De Raad van Beroep overweegt:
Bij de beoordeling van de grieven dient voorop te worden gesteld, dat de vaststelling en de waardering van feiten is voorbehouden aan de Raad van Tucht als feitenrechter. Zoals is bepaald in artikel 13, lid 2, Reglement Tuchtzaken, vernietigt de Raad van Beroep uitspraken van de Raad van Tucht slechts wegens schending van het recht, waaronder mede begrepen het bepaalde in de Statuten of de Reglementen van de vereniging. Bijgevolg treedt de Raad van Beroep niet in de beoordeling van de feiten zoals die door de Raad van Tucht zijn vastgesteld en gewaardeerd, tenzij hetgeen de Raad van Tucht terzake heeft overwogen onbegrijpelijk is. De hiervóór geformuleerde uitgangspunten brengen niet met zich, dat indien een klager of verweerder in een procedure bij de Raad van Beroep slechts grieven aanvoert tegen door de Raad van Tucht gegeven oordelen welke betrekking hebben op de vaststelling of waardering van feiten, deze klager of verweerder om die reden in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit hetgeen hiervóór is overwogen, volgt dat het beroep van X op de niet-ontvankelijkheid van Klager in zijn beroep - nog daargelaten of Klager, zoals X heeft betoogd, slechts grieven heeft aangevoerd die zien op feitelijke oordelen van de Raad van Tucht - dient te worden verworpen.
Bij de mondelinge behandeling van de zaak heeft Klager zich op het standpunt gesteld, dat artikel 13, lid 2, Reglement Tuchtzaken nietig is voorzover deze bepaling eraan in de weg staat, dat de onderhavige zaak in volle omvang door de Raad van Beroep kan worden onderzocht. Klager heeft daarbij aangevoerd dat één van de belangrijkste elementen van het in Nederland geldende stelsel van rechtspleging en rechtsbescherming is dat partijen de mogelijkheid hebben om hun zaak na het proces in eerste instantie voor een hogere rechter te brengen om de zaak opnieuw in volle omvang te laten onderzoeken en te berechten. Het door Klager met betrekking tot de nietigheid van artikel 13, lid 2, Reglement Tuchtzaken ingenomen standpunt treft geen doel reeds omdat de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs als privaatrechtelijke instelling vrij is in de wijze waarop zij haar tuchtrecht inricht. Zij is mitsdien niet gehouden ervoor zorg te dragen dat de behandeling van tuchtzaken in twee feitelijke instanties plaatsvindt.
De grieven van Klager tegen de uitspraak van de Raad van Tucht hebben in de eerste plaats betrekking op het door de Raad van Tucht gegeven oordeel dat X niet in strijd heeft gehandeld met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur. Nu de grieven zich blijkens het telkenmale daarin gestelde richten tegen de aan dit oordeel ten grondslag liggende feitelijke en niet onbegrijpelijke vaststellingen van de Raad van Tucht, falen zij.
Voorts hebben de grieven betrekking op het oordeel van de Raad van Tucht dat X niet in strijd heeft gehandeld met artikel 9 Reglement beroepsuitoefening NOB. De grieven richten zich daarbij tegen feitelijke en niet onbegrijpelijke oordelen van de Raad van Tucht. Ook wat dit punt betreft moeten zij daarom falen.
(Volgt verwerping van het beroep.)