U bent hier
Uitspraak Raad van Beroep van 24 juni 2002
Voorzitter: Franken
Leden: Simons, Fluitman
Griffier: Lubbers
- omvang declaratie
- invordering declaratie
K heeft van haar arts het advies gekregen gescheiden te gaan wonen van haar echtgenoot. Teneinde de fiscale consequenties van vorenvermelde stap te onderzoeken heeft zij zich gewend tot B, lid van de NOB. B is fiscalist, advocaat en kandidaat-notaris. Op 1 oktober 1999 heeft K een gesprek met B gehad. Het gesprek heeft een uur geduurd. B heeft in dat gesprek met K afgesproken dat de werkzaamheden tegen een uurtarief van ƒ 350 excl. BTW in rekening zouden worden gebracht. Op haar vraag hoeveel tijd hij bezig zou zijn met het advies heeft B geantwoord: twee dagen maar het kan ook een week zijn. B heeft daarna nog tweemaal telefonisch om nadere informatie gevraagd, welke informatie K heeft toegezonden. Het advies is door B uitgebracht op 28 oktober 1999. B heeft daarin de door K gestelde vragen - ook met betrekking tot de belastingherziening 2001 - besproken met uitzondering van de vraag hoe ervoor te zorgen dat het vermogen van K fiscaal zo voordelig mogelijk naar de dochter kon gaan. Ten aanzien van laatstbedoelde vraag heeft B vermeld dat dit beter kon worden onderzocht in een afzonderlijk advies. B heeft K verder in zijn advies afgeraden een B.V. op te richten. Eveneens op 28 oktober 1999 heeft B ter zake van de bespreking met K op 1 oktober 1999 en het uitgebrachte advies een volgende declaratie uitgebracht ten bedrage van f 18.999,75. Hierbij zijn in totaal 44 uren in rekening gebracht á ƒ 350 per uur. B heeft K een specificatie van de door hem besteedde uren verstrekt. Hierin is vermeld dat B op 1 oktober 1999 1 uur heeft besteed aan de bespreking met K, op 7 oktober 7 uren voor "bestudering documenten en advies" en op 11 oktober tot en met 15 oktober alsmede 25 tot en met 28 oktober in totaal 36 uren voor "advies".
K heeft B bij brief van 26 november 1999 bericht niet akkoord te kunnen gaan met de declaratie en hem aangeboden ƒ 4.000 te betalen exclusief BTW en ƒ 200 aan verschotten. B heeft K bij schrijven van 29 november 1999 aangemaand het door hem in rekening gebrachte bedrag binnen een week na de datum van dat schrijven te voldoen. B heeft K op 14 december 1999 gedagvaard voor de arrondissementsrechtbank te Amsterdam en daarbij gevorderd K te veroordelen tot betaling van de declaratie.
K verwijt B in strijd te hebben gehandeld met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur. De door B uitgebrachte declaratie is - aldus K - niet in overeenstemming met de aard, de omvang en het belang van de verrichte werkzaamheden.
De Raad van Tucht heeft geoordeeld:
K heeft B alleen benaderd in zijn hoedanigheid van fiscaal adviseur en niet als advocaat of kandidaat-notaris. Zij heeft B tijdens de eerste bespreking een gedetailleerd vragenlijstje voorgelegd. Gelet op dit lijstje heeft B derhalve mogen menen dat K een gedetailleerd advies van hem vroeg en mocht K verwachten dat B op deze vragen in zou gaan in zijn advies.
Met betrekking tot de klacht dat het advies herhalingen van de door K zelf aangeleverde feiten bevat geldt het volgende. Het is vast gebruik en - opdat voor beide partijen duidelijkheid bestaat - ook nodig dat een adviseur in het door hem uitgebrachte advies vermeldt van welke feiten hij is uitgegaan. De omstandigheid dat B deze werkwijze heeft gevolgd valt hem derhalve niet te verwijten. Evenmin valt hem te verwijten dat het advies berekeningen van de verschuldigde inkomstenbelasting bevat. Verder is uit het advies op te maken dat het fiscaal onvoordelig zou zijn om het nieuwe huis te laten aankopen door de echtgenoot of de dochter van K. Op deze punten is de klacht ongegrond.
Ten aanzien van de hoogte van de declaratie (de nota van 28 oktober 1999) is de Raad van Tucht het volgende van oordeel. B mocht weliswaar menen dat K een gedetailleerd advies wenste maar niet kan worden gezegd dat B, ervan uitgaande dat ook de nieuwe wet voor hem bekend diende te zijn, in redelijkheid in totaal 43 uur aan het advies (inclusief de bestudering van de documenten) heeft moeten besteden. Hierbij heeft de Raad van Tucht tevens in aanmerking genomen dat B de vraag van K omtrent een fiscaal zo voordelig mogelijke weg voor vermogensoverheveling naar de dochter niet heeft onderzocht c.q. besproken. De declaratie is, gelet op de aard, de omvang en het belang van de, naar aanleiding van de gestelde vragen, verrichte werkzaamheden, derhalve marginaal toetsend, te hoog. Dit onderdeel van de klacht acht de Raad van Tucht gegrond.
Met K is de Raad van Tucht van oordeel dat B de invordering van de declaratie te dezen wel heel voortvarend ter hand heeft genomen. Van een klachtwaardig optreden ter zake kan evenwel niet worden gesproken.
Ten overvloede overweegt de Raad van Tucht nog het volgende. Het is de Raad van Tucht opgevallen dat B boven het met K afgesproken tarief van ¦ 350 per uur een opslag van 5 percent van het honorarium voor afschrijving van kantoorinventaris en dergelijke in rekening heeft gebracht. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat zulks aan K is medegedeeld.
De Raad van Tucht acht de klacht ten dele gegrond, maar ziet onvoldoende aanleiding voor het opleggen van een maatregel.
Het beroep van B tegen de uitspraak van de Raad van Tucht wordt door de Raad van Beroep verworpen.