U bent hier
Uitspraak Raad van Tucht van 22 juni 1999 (T 138)
Voorzitter : Boot
Leden : Strooy en Van Trigt
Griffier : Den Ouden
* Belastingadviseur dient bij de uitoefening van zijn beroep op zorgvuldige wijze om te gaan met de belangen van daarbij betrokken personen.
* Belastingadviseur dient niet te berusten in in-het-oog springend incorrect handelen van de cliënt
* Beroepsgeheim
De feiten
Klager heeft in 1983 een arbeidsovereenkomst gesloten met A BV. Directeur van deze vennootschap is X. Verweerder treedt sedert geruime tijd op als belastingadviseur van A BV. Sedert de indiensttreding verschilden Klager en A B.V. van mening over de wijze waarop de pensioenrechten van Klager dienden te worden geregeld. A BV gaf de voorkeur eraan de opbouw van het pensioen in eigen beheer te houden. Daarentegen wilde Klager zijn pensioenaanspraken onderbrengen bij een verzekeringsmaatschappij.
In 1990 heeft Klager, kennelijk op aandrang van A B.V., zich tenslotte akkoord verklaard met een pensioenopbouw in eigen beheer, evenwel onder voorwaarde dat zijn pensioenrechten voldoende zouden worden gewaarborgd. In dit verband heeft Verweerder op 23 februari 1990 Klager een brief geschreven, waarin hij de risico's van een pensioen in eigen beheer schetste. In die brief concludeerde Verweerder het volgende:
"(…)Conclusie:
Aan het in eigen beheer houden door A B.V. van haar pensioenverplichting jegens u zijn de hierboven genoemde risico's verbonden. Deze zijn mijns inziens gezien de huidige situatie van gering belang. U zult tegen elkaar af moeten wegen de extra zekerheid die een verzekeringsmaatschappij kan geven, waarbij u een lager pensioen opbouwt, tegenover een hoger te behalen ouderdomspensioen, met inachtneming van bovengenoemde geringe risico's. Mijns inziens speelt geen van de hierboven genoemde risico's een zo belangrijke rol dat dit voor u aanleiding zou zijn om te kiezen voor onderbrenging van de pensioenverplichting bij een verzekeringsmaatschappij.(...)'
Na ontvangst van deze brief is Klager akkoord gegaan met een pensioenopbouw in eigen beheer. De daartoe gemaakte afspraken tussen Klager en A B.V. zijn vervolgens neergelegd in een pensioenbrief, waarvan de inhoud als volgt luidt:
'(..) ARTIKEL 8: DEKKING VAN DE AANSPRAKEN
1. Ter dekking van de pensioenaanspraken zal (...) een pensioenreserve worden gevormd op de balans van de werkgever (...) welke reserve voldoende is om de uit de toezegging voortspruitende verplichtingen na te komen.
2. Los van het bepaalde in het eerste lid zal door de werkgever ter dekking van het overlijdensrisiko een herverzekering op risikobasis worden gesloten bij (...) F BV. (...) Op dit moment is een verzekering gesloten bij F BV, polisnummer xx, expiratiedatum 1 oktober 1995.
3. Indien de werkgever nalatig is op zijn balans (...) een pensioenreserve te vormen of te doen vormen, dan wel nalatig is de ingevolge de in het tweede lid bedoelde herverzekering eventueel verschuldigde premie te voldoen of nalatig is de in lid 4 genoemde zekerheid te stellen, en indien de werkgever in staat van faillissement wordt verklaard, surséance van betaling aanvraagt, alsmede wanneer zijn goederen geheel of gedeeltelijk door derden in beslag worden genomen, hebben werknemer of pensioengerechtigden, hierna: belanghebbenden, te allen tijde naar keuze het recht te eisen dat de pensioenrechten onverwijld worden verzekerd bij een door belanghebbenden aan te wijzen verzekeringsmaatschappij of te vorderen dat de voor verzekering benodigde som wordt overgedragen aan een door belanghebbenden aan te wijzen rechtspersoon.
4. Tot zekerheid van de uit de pensioentoezegging voortvloeiende pensioen-verplichting zal de vennootschap obligaties aan de werknemer in pand geven. De werkgever is gehouden voor 1 februari van elk kalenderjaar aan de pensioengerechtigden een gespecificeerde schriftelijke opgave te verstrekken van de obligaties waarop ten behoeve van de pensioengerechtigden een pandrecht rust (...).
5. Door ondertekening dezes stemt de werknemer in met de opbouw van de pensioenreserve op de balans van de werkgever (...).
Deze pensioenregeling is ingegaan op 31 oktober 1990. Daarnaast werd overeengekomen dat A B.V. een arbeidsongeschiktheidsverzekering ten behoeve van Klager zou afsluiten. Ter nakoming van de gemaakte afspraken heeft A B.V. ten behoeve van Klager een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij de verzekeringsmaatschappij F BV.; zij heeft op 25 november 1992 Klager een aantal effecten in pand gegeven, en zij heeft op 7 april 1993 Klager een eerste overzicht verstrekt betreffende de in pand gegeven effectenportefeuille. Het overlijdensrisico was reeds eerder bij de verzekeringsmaatschappij F BV ondergebracht.
Op 14 juni 1995 berichtte F BV Klager schriftelijk dat vorenbedoelde arbeidsongeschiktheidsverzekering was beëindigd wegens wanbetaling door A B.V.. Voorts werd hem van de zijde van genoemde verzekeringsmaatschappij medegedeeld dat de afgesloten levensverzekering reeds met ingang van 13 februari 1995, eveneens wegens wanbetaling door A B.V., was beëindigd. Klager heeft Verweerder hiervan direct op de hoogte gesteld door hem afschriften van de correspondentie met F BV te doen toekomen. Voorts zijn deze verzuimen van A B.V. ter sprake gekomen in een ultimo 1995 gehouden bespreking tussen de heer X, Verweerder en de advocaat van Klager. Klager, die nog vele andere conflicten had met zijn werkgeefster en het vertrouwen in haar volledig had verloren, wenste zijn pensioenaanspraken onder te brengen bij een externe verzekeraar. Ook deze wens leidde vervolgens tot conflictstof tussen Klager en A B.V.. Uiteindelijk heeft Klager in 1997 de Kantonrechter verzocht zijn dienstbetrekking met A B.V. te ontbinden. Bij beschikking van 11 juli 1997 heeft bedoelde Kantonrechter dit verzoek ingewilligd. De pensioenrechten van Klager zijn thans ondergebracht bij een externe verzekeraar.
De klacht
Klager verwijt Verweerder in strijd te hebben gehandeld met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur.
Het verweer
Verweerder bestrijdt het verwijt van Klager.
Beoordeling van de klacht
1. Ingevolge artikel 2 van het Reglement Beroepsuitoefening N.O.B. is een lid van de N.O.B. gehouden zijn arbeid eerlijk en nauwgezet te verrichten en zich te onthouden van al hetgeen in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur.
2. Deze eer en waardigheid van het beroep vergen, gelijk de Raad van Tucht heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 27 oktober 1995, nr. T. 95/97, dat een belastingadviseur bij de uitoefening van zijn beroep op zorgvuldige wijze omgaat met de belangen van daarbij betrokken personen in het algemeen, en met die van zijn cliënten en oud-cliënten in het bijzonder.
3. Nu, naar in redelijkheid niet kan worden betwist, Klager was betrokken bij Verweerders adviezen met betrekking tot de onderhavige pensioenregeling en het juist de brief van 23 februari 1990 van Verweerder aan Klager is geweest, die Klager ertoe heeft gebracht zijn aanvankelijke verzet tegen de eigen beheer-situatie te staken, diende Verweerder, ook al bestond tussen hen geen directe adviesrelatie, op zorgvuldige wijze om te gaan met de belangen van Klager.
4. Verweerder betoogt dat hij Klager op juiste wijze heeft voorgelicht over de voor- en nadelen van een pensioen in eigen beheer en dat hij daarbij deugdelijke voorstellen
heeft gedaan teneinde het risico voor Klager zoveel mogelijk te beperken. Gelet op het in deze procedure gevoerde verweer gaat Verweerder kennelijk ervan uit dat zijn rol als belastingadviseur daarmee ophield en dat hij geen bemoeienis had met de uitvoering van zijn adviezen (in casu de pensioenregeling).
5. De Raad van Tucht onderschrijft dat Verweerder op zichzelf met de uitvoering van de pensioenregeling geen bemoeienis had. Dat neemt niet weg dat Verweerder, toen hem eenmaal onmiskenbaar was gebleken dat die mede door zijn invloed totstandgekomen pensioenregeling door A B.V. op onbehoorlijke wijze werd nagekomen, niet ermee kon volstaan vermanend op te treden. (Dat hij anders is opgetreden is niet gesteld: Verweerder acht, als gezegd, de vraag hoe hij jegens A B.V. - de heer X - optrad in verband met de wanbetaling van de premies een kwestie die onder zijn beroepsgeheim valt). Mede gelet op de zwijgzaamheid van Verweerder moet ervan worden uitgegaan dat Verweerder aldus onvoldoende zorgvuldig omging met de belangen van Klager - met wie hij ook in direct contact had gestaan; wel een 'derde', maar geen buitenstaander dus -. De Raad van Tucht acht het overigens ook in het welbegrepen eigenbelang van de cliënt, wanneer de belastingadviseur niet berust in in-het-oog-springend incorrect handelen van de cliënt. Hij dient zich daarvan (en tenslotte zo nodig: van hem) te distantiëren; in casu distantieerde Verweerder zich echter van Klager.
(volgt gegrondverklaring van de klacht en oplegging van een schriftelijke waarschuwing)