U bent hier

Raad van Tucht 13 maart 2000 (T 146)

13 maart 2000

Voorzitter: Boot
Leden: Bouman en Henstra
Griffier: Den Ouden

· Beëindiging adviesrelatie
· Weigering teruggave stukken aan ex-cliënt
· Retentierecht
· Openstaande vorderingen

Feiten

Klager drijft een onderneming. Verweerder heeft Klagers administratie voor 1993 en 1994 alsmede de aangifte IB 1994 verzorgd. Eind 1995/begin 1996 is tussen partijen een vertrouwensbreuk ontstaan.In verband daarmee heeft de advocaat van Klager op 19 juli 1996 het volgende aan Verweerders advocaat geschreven:
"(…) deel ik u mede dat Klager het beter acht indien de relatie met Verweerder wordt beeindigd. De vereiste vertrouwensbasis is wat hem betreft niet meer aanwezig. In verband hiermede verzoek ik U te bevorderen dat de onder berusting van Verweerder zijnde administratieve stukken, daaronder begrepen de diskettes, uiterlijk per 26 dezer zullen zijn terugbezorgd bij Klager (…)".
Bij brief van 14 augustus 1996 reageerde Verweerders advocaat hierop als volgt:
"Naar aanleiding van (..) kan ik u mededelen dat cliente geen administratieve bescheiden van uw client meer onder zich heeft. Voorzover cliente nog beschikt over administratieve gegevens van uw client heeft zij deze gegevens op een diskette gezet en inmiddels aan mij overhandigd. Voorts heb ik van client ontvangen een jaarrekening 1995 opgesteld door D Accountancy. Beide stukken zal ik onder mij houden totdat uw client zijn rekeningen heeft voldaan danwel voor het aan cliente toekomende bedrag voldoende zekerheid heeft gesteld.(..)
In reactie hierop berichtte Klagers advocaat op 3 september 1996 het volgende aan Verweerders advocaat:
" (…) U lijkt te miskennen dat aan u als advocaat van Verweerder geen retentierecht toekomt. Dat komt hooguit aan Verweerder toe en die kan dat niet meer uitoefenen, omdat de betreffende zaken aan u zijn overhandigd. Ik verzoek u derhalve met de kracht van sommatie om de diskette en de jaarrrekening voor het einde van deze week aan mijn kantoor te doen bezorgen".
Op 9 september 1996 reageerde Verweerders advocaat op deze brief. Hij schreef:
"naar aanleiding van (..) moet ik u mededelen dat cliente volledig persisteert bij haar retentierecht. Zolang uw client de door hem verschuldigde betalingen niet heeft verricht zullen de eerder door mij genoemde stukken onder cliente worden gehouden.(…)."
Op 17 december 1998 heeft de fiscus bij Klager een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van zijn fiscale aangiften over 1994 t/m 1997. In het kader hiervan heeft de Inspecteur op 7 januari 1999 vragen gesteld aan Klager. Daarbij is hem onder meer verzocht de jaarstukken over 1995 over te leggen.
Bij vonnis van 12 januari 1999 heeft de kantonrechter te 's-Gravenhage in een door Verweerder geëntameerde procedure beslist dat Verweerder niets van Klager te vorderen heeft.
Naar aanleiding van dit vonnis schreef Klagers advocaat op 12 februari 1999 het volgende aan de advocaat van Verweerder:
"(…) Uw cliënte heeft evenmin de administratieve bescheiden van cliënt terugbezorgd. Ik verwijs U onder meer naar de eerdere correspondentie hierover van mijn kantoorgenoot van 19 juli 1996, 31 juli 1996 en 3 september 1996. Cliënt heeft deze stukken thans dringend nodig in verband met een fiscale controle die op korte termijn zal plaatsvinden. Indien cliënt niet tijdig over zijn administratieve bescheiden beschikt, zal hij ernstige problemen met de fiscus ondervinden.
Ik verzoek Uw cliënt met de kracht van sommatie alle administratieve bescheiden, waaronder de diskettes binnen vijf dagen na heden aan cliënt te retourneren (…)".
Op deze brief heeft Verweerders advocaat niet gereageerd. Daarom trok Klagers advocaat op 20 april 1999 opnieuw aan de bel. Zij schreef:
"Uw cliënte heeft tot op heden zonder deugdelijke reden geen gevolg gegeven aan mijn sommatie van 12 februari jl. cliënts administratieve bescheiden, waaronder de diskettes, aan cliënt terug te bezorgen. De Belastingdienst eist thans met spoed inzage in cliënts administratie vanaf 1994. De halsstarrige houding van Uw cliënt maakt zulks echter onmogelijk, waardoor cliënt ernstige schade dreigt te lijden. Door ten onrechte een beroep te doen op haar retentierecht handelt Uw cliënte,tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Ik verzoek U met de kracht van sommatie te bevorderen dat Uw cliënte alle administratieve bescheiden van cliënt voor het einde van de week bij cliënt bezorgt (..).".

Op 4 mei 1999 berichtte de Inspecteur aan Klager dat de gevraagde stukken uiterlijk op 31 mei 1999 dienden te worden overgelegd. Indien dit niet zou geschieden, zou tot afronding van het onderzoek worden overgegaan en - zo nodig - correcties worden doorgevoerd.
De advocaat van Verweerder reageerde bij brief van 12 mei 1999 op voormelde brieven van 12 februari 1999 en 20 april 1999 van Klagers advocaat. Hij betoogde:
'naar aanleiding van (…) kan ik u bij deze bevestigen dat cliënt mij inmiddels in staat heeft gesteld de navolgende stukken aan u te overhandigen:
· 3M High Density DS,HD, 2.0 MB diskette met daarop vermeld te tekst "Klagers Adm. 1994",
· jaaroverzicht per 30 september 1995, (..) opgesteld door D Accountancy
Overige stukken zijn bij cliënt niet in bezit en zijn nimmer in bezit van cliënt geweest.".

De advocaat van Klager schreef vervolgens op 17 mei 1999 aan Verweerders advocaat dat een aantal stukken nog ontbrak. Verweerders advocaat reageerde hierop bij brief van 20 mei 1999. Hij antwoordde:
"in vervolg op (…) kan ik u bij deze nogmaals bevestigen dat cliënte geen andere bescheiden meer onder zich heeft dan de bescheiden welke ik u reeds heb doen toekomen, bestaande uit:
· een diskette met daarop vermelde Adm. 1994
· alsmede een jaaroverzicht per 30 september 1995.".
Op 11 juni 1999 schreef Klagers advocaat wederom een brief aan Verweerders advocaat. De inhoud hiervan luidde:.
"(…) bericht ik u dat cliënts administratie nog steeds niet compleet is. Cliënt behoeft nog de zogenoemde kladstukken; de voorgaande journaalposten en loonstaten alsmede de bankstukken en facturen. Zonder deze stukken zou Uw cliënte immers de jaarstukken 1993 en 1994 niet hebben kunnen opmaken.
Mag ik alsnog de ontbrekende stukken per omgaande tegemoet zien? (….)".
Verweerder reageerde zelf hierop bij brief van 21 juni 1999. Hij betoogde:
" (…) Uitgebreide controle van onze archieven leert ons dat wij nog slechts de beschikking hebben over de loonadministratie van uw cliënte. De overige door u gevraagde bescheiden, zoals daar zijn bankstukken en facturen, zijn destijds aan uw cliënte geretourneerd. Uit de loonadministratie hebben wij bijgaande loonjournaalpost 1994 opgesteld. (…)".
Een afschrift van deze brief heeft Klagers advocaat op 22 juni 1999 verzonden aan Verweerders advocaat. Daarbij verzocht zij deze advocaat "met de kracht van sommatie" te bevorderen dat Verweerder de volledige loonadministratie, de bankstukken, facturen en overige administratieve bescheiden van Klager binnnen een week zou retourneren. Het op Klagers bedrijf betrekking hebbende salarisdossier over de jaren 1994 en 1995 is op 28 juni 1999 door Klagers advocaat ontvangen. De fiscus heeft inmiddels het bij Klager ingestelde onderzoek afgerond. De Inspecteur heeft aangekondigd over het jaar 1994 geen en over de jaren 1995 en 1996 wel correcties te zullen doorvoeren.

Klacht en verweer

Klager verwijt Verweerder in strijd te hebben gehandeld met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur.Verweerder bestrijdt dit verwijt.

Beoordeling van de klacht

1. Blijkens de brieven van Verweerders advocaat van respectievelijk 14 augustus 1996 en 9 september 1996, was Verweerder eerst bereid de door Klager gevraagde diskette met administratieve gegevens en de door D Accountancy opgestelde jaarrekening over 1995 aan Klager te overhandigen, nadat deze de - door Verweerder gestelde - vordering zou hebben voldaan.
2. Deze handelwijze van Verweerder is, nog los van de vraag of een belastingadviseur zich in een geval als hier aan de orde (naar civielrechtelijke regels) zou kunnen beroepen op een retentierecht, naar het oordeel van de Raad niet in overeenstemming met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur. Na beëindiging van een adviesrelatie is - zeker ingeval daarom meermalen wordt verzocht - het gepast stukken die van belang zijn voor de ex-cliënt aan deze terug te geven. De omstandigheid dat de adviseur in verband met de door hem ten behoeve van de ex-cliënt verrichte werkzaamheden meent nog vorderingen te hebben op de ex-cliënt doet hieraan niet af, aangezien nakoming van die vorderingen ook via andere wegen (bijvoorbeeld door middel van een civiele procedure) zou kunnen worden afgedwongen. Nu Verweerder bedoelde stukken als dwangmiddel heeft gebezigd teneinde zich te verzekeren van betaling van een - door hem gestelde maar door Klager betwiste - vordering, heeft Verweerder in zoverre de tuchtregels van de NOB geschonden.
3. Na het onherroepelijk worden van het vonnis van de kantonrechter, kwam - nu daarmee kwam vast te staan dat Verweerder niets meer van Klager had te vorderen - de grond onder het (door Verweerder gepretendeerde) retentierecht te ontvallen. Het had naar het oordeel van de Raad dan op de weg van Verweerder gelegen om op dat moment - mede gelet op de hernieuwde verzoeken daartoe van Klagers advocaat alsmede op het lopende fiscale onderzoek bij Klager - aanstonds de gevraagde bescheiden aan Klager te overhandigen. Door zulks echter eerst in mei 1999 te doen, heeft Verweerder - nu hij daarvoor geen rechtvaardigingsgrond(en) heeft kunnen aanvoeren - ook in zoverre klachtwaardig gehandeld.
4. In het licht van de tussen partijen in de periode 1996 - 1999 gevoerde discussie, verdient het feit dat Verweerder Klager eerst op 21 juni 1999 ervan op de hoogte heeft gesteld ook nog te beschikken over een loonadministratie evenmin een schoonheidsprijs.
5. Klager heeft betoogd dat hij als gevolg van de handelwijze van Verweerder schade zal leiden, aangezien de fiscus heeft aangekondigd correcties te zullen doorvoeren met betrekking tot de ingediende aangiften. Dit betoog wordt door de Raad niet onderschreven. Vaststaat immers dat Verweerder alleen de aangifte IB 1994 heeft verzorgd. Nu de fiscus heeft aangekondigd voor dat jaar geen correcties te zullen doorvoeren, valt Verweerder dus in zoverre geen verwijt te maken.
6. Gelet op het hiervoor overwogene, acht de Raad van Tucht het opleggen van een schriftelijke waarschuwing aan Verweerder gepast.