U bent hier
Uitspraak Raad van Tucht 27 januari 2004 (195)
Voorzitter: Poelmann
Leden: Specken en Van Trigt
Griffier: Lokerse
* diverse feitelijke klachten
* geen schending van vertrouwen, geen misbruik van positie als executeur- testamentair, geen onrechtmatig bemoeien met privé-vermogen, geen strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur.
De feiten
Vanaf 1999 was Verweerder als fiscaal adviseur betrokken bij het opstellen van nieuwe testamenten voor Klaagster en haar echtgenoot. De nicht van Klaagster was tezamen met haar zoon tot legataris benoemd. In de in 1999 bestaande testamenten van Klaagster en haar echtgenoot werd de langstlevende tot enig erfgenaam benoemd. Daarnaast zou Klaagsters nicht het vruchtgebruik verkrijgen en de zoon van deze nicht het bloot eigendom van een legaat.
Naar aanleiding van deze testamenten heeft Verweerder geadviseerd om in beide gevallen een legaat vrij van rechten en kosten toe te kennen. Een legaat vrij van rechten en kosten zou voorkomen dat het vruchtgebruik zou moeten worden verworpen omdat zij het daarover verschuldigde successierecht niet zelf zou kunnen betalen. Verweerder heeft dit advies aan de echtgenoot van de nicht van Klaagster gericht en met hem besproken.
De testamenten van zowel Klaagster als haar echtgenoot werden vervolgens op deze wijze aangepast, aangezien het op dat moment nog niet duidelijk was wie als eerste zou komen te overlijden. Verweerder beoordeelde de concept-testamenten, zoals aangepast door een notaris, en gaf hierop zijn akkoord.
Vlak voor het moment van overlijden van de echtgenoot van Klaagster zijn beide testamenten gepasseerd. In de testamenten werd Verweerder, naast Klaagster, als mede-executeur testamentair benoemd. Een adjunct-medewerker van Verweerder verzorgde vele jaren zelfstandig de aangiften van Klaagster en hij was tot medio 2000 contactpersoon voor haar. Na het overlijden van Klaagsters echtgenote assisteerde deze medewerker haar in het op orde brengen van haar administratie. In overleg met Klaagster schreef hij onder meer bank- en giroafschriften uit en zorgde hij dat nota's betaald werden. Tot medio 2000 heeft Klaagster over deze gang van zaken nooit haar ongenoegen uitgesproken. In de loop van 1999 sprak Klaagster veelvuldig met de medewerker over een nieuw testament voor haar. Dit omdat het eerder gepasseerde testament zinledig was geworden.
Vanaf medio 2000 ontstond echter een meningsverschil tussen Klaagster en Verweerder. Klaagster meende dat alle nota's van kantoor van Verweerder vanaf begin 1999 boedelkosten vormden en dat deze ten laste dienden te komen van de legatarissen. Verweerder stelde zich op het standpunt dat Klaagster in redelijkheid niet van de legatarissen kon verlangen dat deze alle nota's zouden voldoen, aangezien de kosten voornamelijk waren opgelopen door het veelvuldige contact tussen Klaagster en kantoor van Verweerder over zaken die niet van belang waren voor beide legatarissen. Verweerder verkreeg desondanks van de legatarissen de toezegging dat zij het grootste deel van de boedelkosten voor hun rekening zouden nemen.
Klachten en de beoordeling van de klachten
I. De eerste klacht luidde dat Verweerder de vermogenssituatie van Klaagster met de echtgenoot van de nicht van Klaagster heeft besproken en vervolgens zijn fiscale advies aan hem gericht heeft. Verweerder en zijn medewerker zijn er volgens Klaagster ten onrechte van uitgegaan dat deze echtgenoot een vertrouwenspersoon voor Klaagster was.
De Raad acht de klacht ongegrond, nu Klaagster zelf in haar klaagschrift aangeeft dat tussen partijen destijds afgesproken was dat de echtgenoot van Klaagsters nicht zich tot Verweerder zou wenden voor advies met betrekking tot de testamenten van Klaagster en haar echtgenoot en de daarin opgenomen legaten ten gunste van Klaagsters nicht en haar zoon. Het verweer dat Klaagster en haar echtgenoot uitdrukkelijk hebben ingestemd met advisering aan en communicatie met de echtgenoot van nicht van Klaagster komt, mede gelet op het feit dat Klaagster hiertegen pas vanaf 2001 bezwaar heeft gemaakt de Raad dan ook aannemelijk voor.
II. De tweede klacht betreft het feit dat in de uiteindelijk gepasseerde testamenten een interingsrecht was opgenomen. Klaagster stelt dat dit niet overeenstemde met de bedoelingen van haar en haar echtgenoot.
De Raad kan zich vinden in het standpunt van Verweerder dat hem hieromtrent geen verwijt gemaakt kan worden. Hij heeft geen interingsrecht geadviseerd. Verweerder mocht er van uitgaan dat de betrokken notaris de testamenten niet zou passeren zonder voorafgaand overleg met Klaagster en haar echtgenoot.
III. Klaagster verwijt Verweerder eveneens dat bij het overlijden van haar echtgenoot haar testament ook is gepasseerd, terwijl dit geen enkel nut meer had. Verweerder erkent dat het passeren van Klaagsters testament op dat moment overbodig was, maar stelt dat hem dit niet verweten kan worden. De Raad kan dit onderschrijven. Het passeren van de uiteindelijke testamenten mocht geacht worden onder de verantwoordelijkheid van de betrokken notaris te vallen.
IV. De vierde klacht houdt in dat Verweerder omtrent de boedel niet in contact is getreden met haar of met legataris, maar wel met de echtgenoot van Klaagsters nicht en tevens dat zij niet op de hoogte was gesteld van het aantrekken van een boedelnotaris.
Allereerst acht de Raad het de verantwoordelijkheid van de betrokken notaris om contact op te nemen met de legataris. Verweerder kan een eventueel nalaten van de notaris niet verweten worden. Vervolgens constateert de Raad dat Klaagster mede-executeur was. In deze hoedanigheid had zij zelf contact met de notaris en eventuele andere partijen kunnen opnemen. Bij de stukken is een brief overgelegd van Verweerder aan de betrokken boedelnotaris te Amsterdam, gedateerd 31 mei 1999. In deze brief verwoordt Verweerder het verzoek van Klaagster dat alle werkzaamheden met betrekking tot de boedel met onmiddellijke ingang dienen te worden overgenomen door een andere notaris. Hieruit blijkt dat Klaagster van meet af aan op de hoogte was van het feit dat er een boedelnotaris bij de zaak betrokken was.
V. Klaagster stelt verder onder meer dat zij niet is gekend in de verkoop van de aandelenportefeuille en dat Verweerder zich met Klaagsters privé-vermogen heeft bemoeid.
De Raad acht het niet aannemelijk dat dergelijke handelingen buiten Klaagsters medeweten hebben plaatsgevonden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat Klaagster persoonlijk heeft ingestemd met het voorstel van haar eigen bank tot de verkoop van de aandelen om de successierechten te kunnen betalen. Ook met betrekking tot de overige handelingen blijkt zij steeds op de hoogte te zijn gesteld en heeft zij hiermee ingestemd. Niet is gebleken dat Verweerder of zijn medewerker op ongeoorloofde of niet door Klaagster vooraf geaccordeerde wijze bemoeienis hebben gehad met het vermogen van Klaagster.
VI. Als zesde klacht vat de Raad de verwijten van Klaagster aldus samen dat uit haar naam nota's en dergelijke werden betaald, dat haar financiële bescheiden nooit aan haar zijn teruggegeven, en dat de medewerker van Verweerder iedere maand zonder toestemming een bedrag voor haar levensonderhoud van haar bank- naar haar girorekening overschreef.
De Raad acht de klacht ongegrond. Klaagster heeft, totdat de verhouding met Verweerder verslechterde, nooit de stukken opgevraagd. Op alle door de medewerker van Verweerder afgehandelde nota's staat de paraaf van Klaagster. De Raad acht het in dit verband ook zeker van belang dat Klaagster niet in een eerder stadium van haar ongenoegen over de gang van zaken heeft doen blijken.
VII. De zevende klacht betreft het geschil omtrent de boedelkosten. Klaagster meende dat deze kosten ten laste van de legatarissen zouden moeten komen. Zij suggereert dat uit het feit dat Verweerder het hiermee niet eens was hij de belangen van de legatarissen voor liet gaan boven die van haar.
De Raad is van mening dat Verweerder in alle redelijkheid zijn standpunt omtrent de boedelkosten kon innemen. Niet onaannemelijk is dat een deel van de nota's betrekking had op de hulp van de medewerker aan Klaagster bij het op orde brengen van haar administratie en de advisering omtrent een nieuw testament. De omstandigheid dat de legatarissen er uiteindelijk mee hebben ingestemd alle kosten te dragen doet hieraan niet af.
VIII. Klaagster stelt verder dat haar, ondanks haar verzoek, nooit een specificatie of urenstaat werd verstrekt van de nota's van het kantoor van Verweerder.
Uit het klachtschrift is de Raad gebleken dat Klaagster erkent dat de urenstaten aan de betreffende notaris zijn overhandigd. Verweerder mocht er vervolgens van uitgaan dat deze notaris de urenstaat met Klaagster zou bespreken. Een mogelijk nalaten door de notaris kan Verweerder niet worden tegengeworpen.
IX. Tenslotte stelt Klaagster dat er in 1999 veel tijd besteed is aan het opstellen van een nieuw testament voor haar. Zij stelde dit echter niet op prijs.
De Raad is met Verweerder van mening dat Klaagster, indien zij geen nieuw testament wenste of het overleg niet op prijs stelde, zij dat op dat moment kenbaar had moeten maken.
Samenvattend is de Raad niet gebleken van het door Klaagster gestelde schenden van vertrouwen door Verweerder, het misbruik maken van zijn positie als executeur testamentair, het onrechtmatig bemoeien met privé-vermogen, noch van enige andere handeling die in strijd zou komen met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur.
(volgt ongegrondverklaring van de klacht)