U bent hier

Beschikking Voorzitter van de Raad van Beroep 17 december 2007 (07/68)

17 december 2007

Voorzitter: Zwemmer
Griffier: Pauwels

- Geen vrijstelling voor opleiding SOB bij gebreke van de vereiste werkervaring als belastingadviseur

Belanghebbende is sinds 15 november 2000 werkzaam als (junior) belastingadviseur bij Y. Belanghebbende is op 19 juni 2002 afgestudeerd aan de HEAO in de richting Management, Economie en Recht. Op 30 oktober 2006 is belanghebbende op doctoraal niveau afgestudeerd in het fiscale recht aan de Universiteit van Amsterdam.
Op 28 november 2006 heeft belanghebbende bij de Commissie een verzoek ingediend als bedoeld in artikel 5, aanhef en letter a, van het Reglement Aspirant-lidmaatschap, strekkende tot toekenning van vrijstelling van bepaalde gedeelten van de door de Stichting Opleiding Belastingadviseurs (hierna: de SOB) georganiseerde opleiding. De Commissie heeft op 18 december 2006 bij besluit als bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Statuten afwijzend op dit verzoek beslist. Dit besluit is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Commissie van 6 augustus 2007 gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Raad van Beroep.

De Voorzitter van de Raad van Beroep heeft (samengevat) geoordeeld:
De in het beroepschrift bijgebrachte grief strekt - kort gezegd - ten betoge dat de Commissie in haar uitspraak op bezwaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de zes jaar fiscale werkervaring van belanghebbende, waarvan anderhalf jaar zonder HEAO-diploma en viereneenhalf jaar met HEAO-diploma, en dat gelet op die ervaring op grond van de redelijkheid en billijkheid een kleine vrijstelling geboden is.
Bij de beoordeling van de grief moet het volgende worden vooropgesteld (vergelijk Voorzittersbeschikking van de Raad van Beroep van 2 december 2006, nr. 06/61). Artikel 5, lid 1, aanhef en letter b, sub i, van de Statuten bepaalt - voorzover in dezen van belang - dat als aspirant-lid van de NOB kunnen worden toegelaten zij die met succes een universitaire opleiding in het fiscale recht of de fiscale economie hebben voltooid aan een Nederlandse universiteit. Wanneer toelating als aspirant-lid heeft plaatsgevonden, is het betreffende aspirant-lid ingevolge het bepaalde in artikel 5, letter a, van het Reglement Aspirant-lidmaatschap gehouden om deel te nemen aan de door de SOB georganiseerde opleiding. De Commissie is bevoegd, naar volgt uit artikel 5, lid 4, van de Statuten in verbinding met artikel 5, letter a, van het Reglement Aspirant-lidmaatschap, vrijstelling te verlenen voor bepaalde gedeelten van die opleiding. Het staat de Commissie vrij om bij de uitoefening van deze bevoegdheid een beleid te voeren; de Commissie heeft zulks ook gedaan in de door haar opgestelde beleidsregels die zijn neergelegd in het (onder meer op de website van de NOB gepubliceerde) stuk genaamd "Beleid van de Commissie van Beoordeling inzake het verlenen van vrijstellingen voor de beroepsopleiding van de NOB" (hierna: het Beleidsbesluit). De Commissie is verplicht bij de beoordeling een vrijstellingsverzoek als in het onderhavige geding aan de orde te handelen overeenkomstig het Beleidsbesluit, tenzij dit voor de betreffende belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het Beleidsbesluit te dienen doelstellingen. Bij de beoordeling of in een bepaald geval sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dient, gelet op de door de Statuten uitdrukkelijk aan de Commissie toegekende beleidsvrijheid, door de Raad van Beroep evenwel terughoudendheid te worden betracht in die zin dat hij de bestreden beslissing van de Commissie slechts aan een marginale toets mag onderwerpen. De Raad van Beroep is daarentegen wel bevoegd integraal te beoordelen of de Commissie overeenkomstig het Beleidsbesluit heeft gehandeld en beslist.
De Commissie heeft tijdens haar vergadering op 28 juni 2007 besloten om onderdeel 4.3 van het Beleidsbesluit te wijzigen.

Aangezien belanghebbende op 19 juni 2002 is afgestudeerd aan de HEAO, op 30 oktober 2006 een universitaire opleiding op doctoraal niveau in het fiscale recht heeft voltooid, en sinds 15 november 2000 werkzaam is als belastingadviseur, heeft belanghebbende vier jaar en ruim vier maanden aan werkervaring in de zin van onderdeel 4.3 in verbinding met onderdeel 4.2 van het Beleidsbesluit. Tussen partijen is - terecht - niet in geschil dat belanghebbende noch op basis van het Beleidsbesluit voorafgaande aan de wijziging noch op basis van het Beleidsbesluit na die wijziging recht heeft op een vrijstelling. De vraag die moet worden beantwoord, is of de Commissie in redelijkheid het verzoek om een vrijstelling heeft kunnen afwijzen gelet op de omstandigheden van het geval.
De Raad van Beroep stelt voorop dat het de Commissie in de regel is toegestaan strikt vast te houden aan het aantal ervaringsjaren dat in het Beleidsbesluit wordt genoemd om in aanmerking te komen voor een vrijstelling. Een objectief criterium zoals dat van ervaringsjaren draagt bij aan de voorspelbaarheid van de beslissingen van de Commissie voor de aspirant-leden, alsmede aan het voorkomen van willekeur bij het verlenen van vrijstellingen. Niet kan worden gezegd dat de omstandigheid dat belanghebbende zeven maanden werkervaring tekort komt om in aanmerking te komen voor de kleine vrijstelling, op zichzelf een bijzondere omstandigheid is die meebrengt dat de gevolgen van het niet verlenen van de kleine vrijstelling onredelijk moeten worden geacht voor belanghebbende.
De Raad van Beroep is verder van oordeel dat de genoemde kwalitatieve beperking van het aantal relevante ervaringsjaren gerechtvaardigd is om op een objectieve wijze na te streven dat slechts werkervaring in aanmerking wordt genomen die op een bepaald niveau is opgedaan. De omstandigheid dat belanghebbende voorafgaande aan het voltooien van de HEAO-opleiding een jaar en zeven maanden werkzaam is geweest als belastingadviseur is gelet op een en ander op zichzelf geen bijzondere omstandigheid die meebrengt dat de gevolgen van het niet verlenen van een vrijstelling in redelijkheid niet kunnen worden aanvaard. Dat belanghebbende in die periode - naar belanghebbende heeft gesteld en de Commissie in haar verweerschrift niet heeft bestreden - dezelfde functie heeft bekleed als in de periode na het voltooien van haar HEAO-opleiding, leidt niet tot een andere conclusie.

De Raad van Beroep is voorts van oordeel dat ook wanneer de genoemde omstandigheden tezamen worden bezien, niet kan worden gezegd dat de Commissie haar beoordelingsruimte heeft overschreden door overeenkomstig het Beleidsbesluit het verzoek voor een vrijstelling af te wijzen.
Opmerking verdient nog dat aan de oordelen van de Raad van Beroep niet afdoet de omstandigheid dat een (toekomstig) aspirant-lid zelf invloed kan hebben op het aantal ervaringsjaren in de zin van onderdeel 3.2 van het Beleidbesluit door het (formele) moment van voltooiing van de universitaire studie in het fiscale recht en/of de fiscale economie uit te stellen. Het kan de Commissie niet worden tegengeworpen dat zij niet in aanmerking neemt dat een aspirant-lid mogelijk wel voor een vrijstelling in aanmerking zou zijn gekomen, wanneer het lid op een eerder moment een andere keuze zou hebben gemaakt dan de keuze die wel is gemaakt.

(Volgt verwerping van het beroep)