U bent hier

Vijf vragen aan Jasper Korving: 'Uniek: NOB pleit in Luxemburg'

29 mei 2019

Een gedenkwaardig moment in de NOB-geschiedenis: op 22 mei mocht een NOB-delegatie voor het eerst pleiten in een zaak voor het Hof van Justitie EU. Jasper Korving (Deloitte), lid van de sectie Europees Fiscaal recht, voerde in Luxemburg het woord.

Waar gaat het om in deze Köln-Aktienfonds Deka-zaak?
‘Om de teruggaaf van ingehouden dividendbelasting. In Nederland gevestigde beleggingsinstellingen die kwalificeren als een fiscale beleggingsinstelling ofwel fbi hebben daar recht op. Voor buitenlandse instellingen voor collectieve belegging in effecten – zogenoemde icbe’s – geldt dat meestal niet, want ze voldoen niet aan de voorwaarden om als fbi te worden aangemerkt. Daardoor wordt een buitenlands fonds dus wel belast, terwijl bij een Nederlands fonds de inhouding van dividendbelasting wordt geneutraliseerd. De hamvraag is of de weigering van de fiscus om buitenlandse icbe’s ingehouden dividendbelasting terug te geven in strijd is met het Europees recht.’

Waar in het verhaal komt de NOB in beeld? Links Frank Herreveld; Rechts Jasper Korving
‘Het begint bij de introductie in 2016 van de mogelijkheid voor de lagere rechter in Nederland om ook in fiscale zaken prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. De NOB heeft toen de Commissie Prejudiciële Vragen opgericht, met Frank Herreveld als voorzitter. De Deka-zaak start bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waar het fonds een procedure over de teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2002-2008 aanspande. De rechtbank stelde daarover prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, die vervolgens externe partijen uitnodigde om hun zienswijze te geven. De NOB en Loyens & Loeff hebben dat gedaan. Gezien het belang van de zaak – er liggen zo’n 7.000 verzoeken om teruggave van dividendbelasting – heeft de Hoge Raad vervolgens prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU gesteld.’

Wat gebeurde er daarna?
‘Het Hof besloot de zaak in behandeling te nemen. Iedereen die belanghebbende was bij de verwijzende rechter, in casu de Hoge Raad, mocht een reactie indienen. De NOB heeft op 10 juli 2017 een uitgebreid schriftelijk commentaar naar Luxemburg gestuurd, waarvoor ik de conceptversie heb gemaakt. Daarna hebben we even geduld moeten hebben, maar vorige week, op 22 mei, vond de mondelinge behandeling plaats. Aanwezig waren Robert van der Jagt van Meijburg namens de eiser, Frank Herreveld en ik namens de NOB en Dennis Weber en Almut Breuer namens Loyens & Loeff. Elke partij had vijftien minuten spreektijd; daaraan werd strikt de hand gehouden. Voor Nederland pleitte – zoals altijd in Luxemburg – een vertegenwoordiger van Buitenlandse Zaken. Als betrokken lidstaat hield ook Duitsland een pleidooi. Daarna volgde een uitgebreide vragenronde van het Hof.’

En hoe nu verder?
‘Eerst komt er op 3 september een conclusie van de A-G. De einduitkomst is op dit moment niet te voorspellen. Het Hof-arrest verwacht ik in de loop van 2020.’

Afwachten dus. Maar toch al iets meegenomen van deze zaak?
‘In elk geval de ervaring dat we als NOB in procedures als deze een inhoudelijke inbreng kunnen hebben en daarmee de procesgang kunnen beïnvloeden. Dit was de eerste keer dat de NOB in Luxemburg mocht pleiten; laten we deze mogelijkheid vaker benutten.’