U bent hier

Vijf vragen aan Gerard Staats en Bastiaan Starink

18 februari 2021

NOB positief over wetsvoorstel pensioenen

Op 16 december 2020 publiceerde het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen voor internetconsultatie. De NOB verzond op 12 februari een door de Commissie Wetsvoorstellen en de sectie Pensioenen opgestelde reactie. Gerard Staats (BDO; voorzitter sectie Pensioenen; Assistant Professor Tilburg University en Open Universiteit) en Bastiaan Starink (PwC; lid sectie Pensioenen; Bijzonder Hoogleraar Tilburg University) lichten het NOB-commentaar toe.

Een algemeen oordeel over het wetsvoorstel?

(Bastiaan Starink; BS) ‘Na tien jaar discussie en polderen ligt er eindelijk een goed voorstel. Goed in de zin van beter dan het bestaande.’

(Gerard Staats; GS) ‘De principiële discussies zijn afgerond. Maar voordat we aan de uitvoering kunnen beginnen moeten er op onderdelen nog wel wat aanpassingen en verduidelijkingen komen.’

Over kritisch gesproken: een eerste punt in het NOB-commentaar is de ‘uitlegbaarheid’ van de nieuwe pensioenregeling. Leg dat eens uit?

(GS) ‘De wet raakt iedereen die meedoet in het arbeidsproces; in elk geval iedereen die in loondienst is. Dan moet je wel goed kunnen uitleggen wat er gaat veranderen. Het is een complexe materie, laat dat duidelijk zijn, maar wat er nu op papier staat is qua terminologie en begrijpelijkheid echt lastig toegankelijk. Maar straks moet een werkgever aan zijn werknemers duidelijk maken dat het goed is om naar het nieuwe stelsel over te stappen omdat het een beter stelsel is. Nou, leg me maar eens uit waarom, zegt die werknemer dan.’

(BS) ‘Het is inderdaad complexe materie. Maar hier speelt de motorkapdiscussie: wat moet je als werknemer weten van de techniek om te kunnen rijden? Voorbeeld: in het wetsvoorstel staat dat de “risicohouding” van deelnemers moet worden gemeten. Maar hoe doe je dat bij mensen die juridisch en financieel weinig onderlegd zijn? Ik denk dat er genoeg technieken voorhanden zijn om het te kunnen doen, maar het vraagt wel de nodige inspanning. Dat soort punten moet veel aandacht krijgen.’

Tweede punt: de transitiekosten van de overgang naar het nieuwe stelsel. Die zijn hoog?

(GS) ‘Ja, want alle bestaande pensioenregelingen moeten worden vervangen. Dat vraagt een enorme inspanning en bij een enorme inspanning horen hoge kosten. Dat geld kan niet worden ingezet voor pensioenopbouw.’

(BS) ‘Ik waag me niet aan een schatting van de overgangskosten, maar ze zullen zeker hoog zijn. Dat vind ik echter geen reden om geen nieuw stelsel in te voeren. Waarom niet? Gewoon, omdat we een beter stelsel krijgen dan we nu hebben. Ik pleit wel voor zoveel mogelijk standaardisering, bijvoorbeeld van gebruikte berekeningsmethodieken en modellen. DNB kan daarin leidend zijn.’

Nog een belangrijk punt in het NOB-commentaar: het nieuwe nabestaandenpensioen. Wat speelt daar?

(BS) ‘We vinden dat de pensioenregeling op dat punt nog niet goed doordacht is, met name wat betreft de samenloop van het oude en het nieuwe stelsel. En er wordt ook geen antwoord gegeven op de vraag wat dat gaat kosten. Het kan budgetneutraal wordt gezegd, maar we missen de onderbouwing daarvan. En dat geldt voor meer onderdelen van dit wetsvoorstel.’

Dan is er ook nog de dga. Hoe komt die eraf?

(GS) ‘Niet best, dat wil zeggen: hij komt in het wetsvoorstel en de Memorie van Toelichting helemaal niet voor. De vraag is nu: hoe gaat de dga straks zijn pensioen opbouwen? Het eigenbeheerpensioen is hem in 2017 al ontnomen en nu is er onduidelijkheid over de vraag of hij mee mag doen in het nieuwe stelsel. Een omissie, want de dga’s vormen in Nederland toch een aanzienlijke groep belastingplichtigen, waar vaak grote financiële belangen spelen.’