U bent hier

Nader NOB-commentaar op Wet aanpassing box 3

10 november 2020

Bij de behandeling van het wetsvoorstel aanpassing box 3 staan nog een aantal vragen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: de Orde) open. Daarnaast heeft de Orde nog een aantal aanvullende vragen en vult haar eerder commentaar graag nader aan.

Twee vragen die nog open staan zijn:

  1. Waarom zijn de schijfgrenzen teruggezet naar het niveau van 2017, in weerwil van de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever ten tijde van de invoering van de wijzigingen in box 3 die per 1 januari 2017 van kracht werden? Met het terugzetten van schijfgrenzen wordt in feite de inflatiecorrectie van de afgelopen 4 jaar teruggedraaid.

  2. Waarom is de verdeling ‘sparen’ versus ‘beleggen’ niet op dezelfde wijze bepaald als destijds bij de invoering van de gewijzigde box 3? De Orde betreurt het gebrek aan transparantie en beveelt aan alsnog voor alle jaren 2013 tot en met 2017 een overzicht per jaar te verstrekken van de marginale verdeling over de drie schijven van de grootheden ‘spaargeld’, ‘schulden’ en ‘beleggingen’.

De alternatieve suggesties voor het invoeren van een vierde schijf (die loopt van 31.340 euro tot 50.000 euro), waardoor gewerkt kan blijven worden met één begrip heffingvrij vermogen, is niet inhoudelijk afgewezen. Daaruit lijkt de Orde te kunnen concluderen dat dit ook door de staatssecretaris eigenlijk als een beter alternatief wordt gezien ten opzichte van hetgeen nu is voorgesteld. De Orde beveelt aan het systeem van een vierde schijf per 2021 in te voeren, zodat belangrijke vereenvoudigings- en uitvoeringswinst wordt behaald. Daarbij moeten de beperkte, negatieve gevolgen in de sfeer van (voorlopige) aanslagen inzake het jaar 2021 voor lief worden genomen.

De Orde constateert dat het Amendement-Leijten[1] zich richt op de belastingplichtigen die voor 90 procent of meer in box 3 een grondslag hebben die uit ‘spaargeld’ bestaat. Ten opzichte van het wetsvoorstel wet aanpassing box 3 is dit amendement een meer gerichte tussenstap op weg naar werkelijk rendement dan het op Prinsjesdag gepubliceerde wetsvoorstel. De Orde juicht alle initiatieven op de weg naar een stelsel op basis van werkelijk rendement van harte toe. De Orde constateert voorts dat omwille van de budgetneutraliteit in dit amendement een tariefsverhoging wordt voorgesteld. De Orde is van mening dat budgetneutraliteit nimmer een harde randvoorwaarde mag zijn om belastingheffing die voor zeer grote groepen belastingplichtigen reeds jarenlang bijzonder oneerlijk heeft uitgewerkt, naar de toekomst te corrigeren tot een systeem waarbij sprake is van eerlijker, rechtvaardiger en doelmatiger belastingheffing.

De Orde constateert dat de staatssecretaris meent dat inzake de oude jaren 2013-2016 geen compensatie zal plaatsvinden. De Orde betwijfelt ten zeerste of de door de staatssecretaris gebezigde uitleg van het door de Hoge Raad geformuleerde criterium zich wel verhoudt tot hetgeen diezelfde Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arresten d.d. 14 juni 2019 (en in het verlengde daarvan: Hof Den Haag in de uitspraak d.d. 18 december 2019). De Orde beveelt aan terzake nader juridisch advies te vragen aan bijvoorbeeld de parlementair advocaat.

Dit commentaar is tot stand gebracht door de Commissie Wetsvoorstellen, bestaande uit de NOB-leden drs. R.A. van der Jagt (voorzitter), prof. mr. J.W. Bellingwout, prof. mr. dr. A.C.P. Bobeldijk, drs. S.P. de Buck, mr. W.E.J. Dijkstra, mr. J.H. Elink Schuurman, drs. M.J.A.M. van Gijlswijk, E.P. Hageman LLM, prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis, mw. prof. dr. S.J.C. Hemels, drs. J.M. Jonkers, prof. mr. dr. Q.W.J.C.H. Kok, mw. dr. C.L. van Lindonk, prof. dr. mr. M.M.W.D. Merkx, dr. J.H.M. Nieuwenhuizen, drs. C. Overduin, drs. W.H. Peters, mr. M.H.C. Ruijschop, mr. E.B. van der Stok, mr. M.J. Velthoven, mr. E.A. Visser, mr. L. van der Voort, R. van der Wilt LLM (secretaris wetsuitvoering), mw. mr. B.E.M. den Boer (secretaris wetsuitvoering) en mr. P.A. Anthoni (secretaris wetgeving).

 

[1] Kamerstuk 35577, nr. 7.