NOB/LOF-serie, deel 27. De problematiek van een holdingvennootschap bij de bedrijfsopvolgingsfaciliteit
Deze uitgave is te bestellen via Kluwer.
Ongeveer 70% van alle ondernemingen in Nederland zijn familiebedrijven. Door de toenemende vergrijzing, die nog steeds niet over haar top heen is, is het belang van een goed geregelde bedrijfsoverdracht de laatste jaren sterk toegenomen. Een belangrijk aspect bij een bedrijfsoverdracht zijn de daarmee gepaard gaande kosten, waaronder verschuldigde belastingen.
Hoofdregel in de Successiewet 1956 is dat erf- en schenkbelasting verschuldigd is over al wat krachtens erfrecht of middels schenking wordt verkregen, ook bij een bedrijfsopvolging. Door onder andere de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Europese Commissie is gesignaleerd dat de continuïteit van ondernemingen in gevaar wordt gebracht door de heffing van belastingen bij een bedrijfsoverdracht. Dit heeft ertoe geleid dat in
Nederland de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (‘BOF’) als bedoeld in artikel 35b tot en met 35f Successiewet 1956 per 1 januari 1997 is geïntroduceerd.
De ratio van de BOF is om de continuïteit van alle reële bedrijfsopvolgingen niet in het gedrang te brengen, waarbij het uitgangspunt is dat de onderneming direct wordt gehouden. Echter, in de praktijk gaat de structurering van een onderneming vaak gepaard met een holdingvennootschap en één of meerdere werkmaatschappijen. Om ervoor te zorgen dat de BOF ook toegepast kan worden op indirect gehouden ondernemingen is de
toerekeningsbepaling van artikel 35c lid 5 SW 1956 in het leven geroepen.
De auteur onderzoekt in deze scriptie in hoeverre de huidige bedrijfsopvolgingsfaciliteit in lijn is met haar doelstelling om alle reële bedrijfsopvolgingen te faciliëren, bezien vanuit het perspectief van de holdingvennootschap. Onderdeel hiervan is een rechtsvergelijkend onderzoek naar de relatief nieuwe faciliteiten in de Duitse en Vlaamse fiscale wetgeving, met als doel om te kijken of lering getrokken kan worden uit deze faciliteiten.
Door de auteur wordt onder meer gepleit voor invoering van het familieperspectief, zoals bij de Vlaamse Codex Fiscaliteit. Ook wordt gepleit voor de mogelijkheid om belangen te clusteren zoals die in Duitsland bestaat. Invoering van onder andere deze twee aanbevelingen zou meer recht doen aan de ratio van de faciliteit dat alle reële bedrijfsopvolgingen gefacilieerd moeten worden.
Over de auteur
Kevin Dubbeld studeerde van 2012 tot 2018 Fiscaal Recht aan de Tilburg University. Sinds het voltooien van zijn studie is hij werkzaam bij PwC in Eindhoven.