U bent hier
Vijf vragen aan Stephen Brunner, voorzitter kerngroep Nederland Investeringsland: 'Praktijkkennis is ons sterke punt’
Stephen Brunner volgde per 1 januari 2018 Bartjan Zoetmulder op als voorzitter van de kerngroep Nederland Investeringsland. Hij heeft twintig jaar ervaring als belastingadviseur en is als partner Global Business Tax bij Deloitte de fiscaal raadsman van een mix van Nederlandse en buitenlandse media- en technologiebedrijven.
Wanneer raakte je betrokken bij de kerngroep?
‘Direct bij de oprichting in 2013. Het initiatief kwam van Marnix van Rij, de toenmalige NOB-voorzitter. Hij voorzag dat de discussies die toen in alle hevigheid uitbarstten over het fiscale gedrag van multinationals en over de rol van belastingadviseurs daarbij niet zo maar zouden overwaaien. De aandacht zou blijvend zijn en daarom was het belangrijk dat we als beroepsgroep een actieve bijdrage zouden leveren aan het handhaven van ons goede vestigings- en investeringsklimaat. Van Rij besefte dat dit geen kantoorzaak was maar een issue voor de hele sector; het zou daarom een NOB-aangelegenheid moeten zijn. Vandaar de kerngroep, waarin aanvankelijk de grote kantoren domineerden, maar die inmiddels veel breder van samenstelling is.’
Waar precies staat de kerngroep binnen de NOB?
‘We hebben een bijzondere rol. Van de andere commissies en secties vraagt niemand zich af of die er wel moeten zijn. Hun mandaat staat vast en is permanent. Ons mandaat moet periodiek door de kantoren ververst worden, want de basale vraag is of de NOB zich wel met zaken als vestigingsklimaat en werkgelegenheid moet bezighouden – en zo ja, op welke manier dan. Bij die afweging is het in elk geval belangrijk dat onze rol voor iedereen duidelijk is. Daarom hebben we oktober vorig jaar een sessie gehouden waar we de positie van de kerngroep ten opzichte van de NOB-commissies en -secties nog eens precies hebben afgebakend en een overzicht hebben gemaakt van welke onderwerpen het komend jaar op ons afkomen. Dit ook al omdat het algemeen bestuur druk bezig is de NOB-strategie voor de komende jaren vast te leggen.’
Er komen ook veel inhoudelijke ontwikkelingen op de kerngroep af?
‘Ja, we zitten volop in de implementatiefase van BEPS en ATAD1. Daarnaast speelt de mandatory disclosure-discussie. Verder bevat het regeerakkoord van Rutte III de nodige fiscale maatregelen die om concrete invulling vragen – waarvan de afschaffing van de dividendbelasting niet de minste is. Dat alles bij elkaar gaat grote invloed hebben op Nederland als investeringsland. We hebben een situatie met zoet en zuur. Enerzijds zullen we moeten inleveren. Voor zover niet al gebeurd moeten we afscheid nemen van substance-arme doorstromers en ons concentreren op het aantrekken van hoofdkantoren, R&D-centra en ook rokende schoorstenen – van substance dus. Aan de andere kant is het zaak dat we onze traditionele kroonjuwelen goed bewaken; zoet en zuur moeten wel in balans blijven. Er wordt nu vanuit Brussel te veel geknabbeld aan de deelnemingsvrijstelling. Dat wordt dit jaar echt een heikel punt bij de parlementaire behandeling van de ATAD-implementatiewet.’
In al deze hectiek is en blijft de kerngroep een graag geziene gast op het ministerie van Financiën?
‘Ja, want Financiën mist veelal de praktijkkennis die wij wel hebben. Zo heeft Rutte III het voornemen om als compensatie voor het wegvallen van de dividendbelasting een bronbelasting op uitgaande rente en royalties naar low tax jurisdictions in te voeren – waarschijnlijk al vanaf 2020. Op het ministerie vragen ze zich af hoe ze dat het best kunnen aanpakken. Welke bedrijven zullen worden geraakt? En in welke mate? Dat overzien ze niet en dan is onze expertise zeer nuttig: daarmee dragen we bij aan praktijkbestendige en transparante wetgeving. Daarnaast is het ministerie niet sterk in internationale vergelijkingen: men heeft weinig zicht op de vraag hoe andere landen bijvoorbeeld met BEPS en ATAD omgaan. Ook daar bieden we vanuit de NOB graag een helpende hand, zodat de Nederlandse wetgeving niet sterk afwijkt van die van onze belangrijke handelspartners.’
Wat moet Nederland wel en niet doen om zijn fiscale aantrekkelijkheid te bewaren dan wel te vergroten?
‘Eén: we moeten actief meewerken aan de implementatie van de nieuwe internationale regels – en die gaan in een deel van de markt pijn doen. Twee: omdat landen elkaar blijven beconcurreren op fiscaal gebied – US Tax Reform is een recent voorbeeld – is het zaak dat we zorgvuldig omgaan met onze kroonjuwelen. Drie: we moeten inzetten op incentives voor substance in Nederland; de tijd van papieren structuren is voorbij.’