U bent hier

Uitspraak CBB over meldplicht belastingadviseur (LJN: BK4209)

07 december 2009

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in een uitspraak van 23 november 2009 (LJN: BK4209)1 geoordeeld dat het enkele feit dat een dienstverlener een ongebruikelijke transactie onder ogen komt, niet voldoende is voor het ontstaan van de meldingsplicht ingevolge de Wet MOT.

Het College doet deze uitspraak in hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (LJN: BC7312). Een belastingadviseur was in 2005 als adviseur betrokken geweest bij de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) stelde dat de belastingadviseur een ongebruikelijke transactie moest melden. De Rechtbank volgde het BFT in deze stelling met de overweging dat de in de jaren 1998 t/m 2003 verzwegen omzet, waarover dus geen belasting was betaald, een ongebruikelijke transactie opleverde, die de belastingadviseur betrokken bij de vaststellingsovereenkomst had behoren te melden.

Het College vernietigt de uitspraak van de Rechtbank. Naar het oordeel van het College volgt uit de bewoordingen van artikel 9, eerste lid Wet MOT2 (het woordje “daarbij”) en de definitie van het begrip transactie in artikel 1, eerste lid Wet MOT aanhef en onder c3 (de woorden “in verband met”) dat pas van een meldingsplicht sprake is als de ongebruikelijke transactie verband houdt met de verleende dienst. De werkzaamheden van de belastingadviseur waren gericht op het treffen van een regeling met de fiscus. Het buiten het zicht van de fiscus houden van gelden, geeft op zich wel aanleiding tot de veronderstelling dat sprake zou kunnen zijn van witwassen, maar het verzwijgen van omzet enkele jaren voordien, houdt naar het oordeel van het College geen verband als bedoeld in artikel 9, eerste lid Wet MOT (juncto artikel 1, eerste lid Wet MOT aanhef en onder c) met de advisering bij de vaststellingsovereenkomst.

De Wet MOT is inmiddels vervangen door de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Wwft bepaalt in artikel 16 dat een instelling een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie meldt binnen veertien dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het meldpunt. In de wetsgeschiedenis is niet terug te vinden welke betekenis gehecht moet worden aan het weglaten van “daarbij”. Hieruit kunnen dan ook geen eenduidige conclusies getrokken worden. Verdedigbaar is dat dit slechts een taalkundige reden heeft. Aan de definitie van het begrip transactie is in de Wwft in ieder geval materieel niets veranderd. Het is daarom heel goed mogelijk dat het College onder het regiem van de Wwft tot hetzelfde oordeel zou komen.

Onduidelijk is wanneer naar de mening van het College wel sprake zou zijn van voldoende verband tussen de dienstverlening en de handelingen die aanleiding geven tot het vermoeden dat sprake zou kunnen zijn van witwassen of terrorismefinanciering. Actieve betrokkenheid van de adviseur zal naar aangenomen mag worden een voldoende verband opleveren, maar naarmate de betrokkenheid van de adviseur passiever of indirecter wordt neemt de onzekerheid toe.

Met deze uitspraak van het College in de hand kunnen belastingadviseurs die bijvoorbeeld inkeerders bijstaan zich verweren tegen een door het BFT op te leggen last tot melding of een bestuurlijke boete. Het is de vraag of ook de strafrechter die oordeelt over het niet melden van een belastingadviseur de lijn van het College zal volgen. De niet meldende belastingadviseur loopt hier wellicht een risico. Daarentegen loopt de wel meldende adviseur het risico van een civiele claim van de cliënt die vindt dat zijn adviseur ten onrechte heeft gemeld.

Vanwege de strafrechtelijke en civielrechtelijke consequenties van het al dan niet terecht melden, wil de NOB zich inspannen om in overleg met de wetgever en de toezichthouder meer duidelijkheid te krijgen op dit punt. De NOB zal de leden op de hoogte houden.

------------------------------------------------------------

1) Tegen deze uitspraak is geen cassatie mogelijk.

2) Een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een dienst verleent, meldt een daarbij verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie binnen veertien dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het meldpunt.

3) In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

c. transactie: een handeling of samenstel van handelingen van of ten behoeve van een cliënt in verband met het afnemen of het verlenen van één of meer diensten;